[Appellant], wonende te [woonplaats], Zuid-Afrika (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 7 juli 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 augustus 2010, kenmerk BZ01205071, BZ01 WUB 000245 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft en verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Namens appellant is verschenen zijn zoon [naam zoon], wonende te [woonplaats] (Engeland) als zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. Na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen is tevens verschenen drs. D.G. Nootebos, als tolk.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellant om hem op grond van de Wubo in aanmerking te brengen voor, onder meer, een periodieke uitkering. Wel is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, maar vervolgens is geoordeeld dat het aanvaarde oorlogsgeweld bij appellant niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt bij schrijven van 28 juni 2010, dat blijkens de gedingstukken op 29 juni 2010 door verweerder is ontvangen.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. In dat verband heeft verweerder overwogen dat appellant geen omstandigheid heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding kan verontschuldigen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 54 van de Wubo bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift dertien weken. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De termijnen voor het maken van bezwaar en beroep zijn fatale termijnen. Dat betekent dat bij overschrijding daarvan een niet-ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken, tenzij valt te wijzen op een aanvaardbare reden voor de termijnoverschrijding die leidt tot verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.3. Ter verklaring van de overschrijding van de bezwaartermijn heeft appellant naar voren gebracht dat hij na de ontvangst van het besluit (twee) oogoperaties heeft ondergaan, als gevolg waarvan hij een periode niet in staat was om te lezen. Verder heeft appellant aangegeven dat zijn vrouw hem niet kon helpen omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is.
2.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd en de daarop ter zitting namens hem gegeven toelichting, is geen grond gelegen voor het oordeel dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn buiten staat is geweest om - zonodig met behulp van derden - tijdig een bezwaarschrift in (te laten) dienen. Zo had appellant zich bijvoorbeeld kunnen wenden tot zijn zoon met het verzoek hem bij te staan, zoals dat ook is gebeurd ten behoeve van onderhavige zaak.
3. Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.