ECLI:NL:CRVB:2011:BR1368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4168 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding van de kosten voor huishoudelijke hulp in verband met gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2011 uitspraak gedaan over het beroep van appellante tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar 9 uur per week vanwege een toename van haar gezondheidsklachten. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder, die oordeelde dat appellante nog in staat was om licht huishoudelijk werk te verrichten, wat in overeenstemming was met de bevindingen van de huisarts en de geneeskundige adviseurs van verweerder.

De Raad overwoog dat de medische adviezen voldoende grondslag boden voor het bestreden besluit. Verweerder had rekening gehouden met alle klachten van appellante in het kader van het 70+ beleid. De Raad concludeerde dat de darmafsluiting van appellante in 2009 niet in verband stond met de vervolging, en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het oordeel van verweerder onjuist te achten. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen en de beoordeling van de mogelijkheden van appellante om zelfstandig huishoudelijk werk te verrichten. De Raad bevestigde dat de afwijzing van het verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp terecht was, gezien de omstandigheden en de beschikbare informatie.

Uitspraak

10/4168 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 7 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de -voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 juni 2010, kenmerk BZ01163111. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter, [naam dochter]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1936 in het toenmalige Nederlands-Indië, is in 1990 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. In 1992 is aan appellante een maandelijks bedrag aan niet meetbare invaliditeitskosten toegekend. Daarbij is aanvaard dat haar psychische klachten in verband staan met de vervolging. Voor haar maagklachten en de oogaandoening is dit verband niet aanvaard. In 1997 is tevens oorzakelijk verband met de vervolging aanvaard voor de gebitsklachten van appellante en zijn aan haar de kosten van een éénmalige gebitsrehabilitatie vergoed. Bij besluit van 14 april 1997 is aan appellante met ingang van 1 oktober 1996 een vergoeding verleend voor de kosten van extra huishoudelijke hulp, éénmaal per week een halve dag tot maximaal het ter plaatse gebruikelijke tarief.
1.2. In juli 2009 heeft appellante verzocht om uitbreiding van de vergoeding van de kosten voor huishoudelijke hulp naar 9 uur per week in verband met toename van haar gezondheidsklachten.
1.3. Bij besluit van 30 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder hierop afwijzend beslist. Tevens is bij het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat de darmafsluiting en de longklachten niet in verband staan met de vervolging maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Hierbij is overwogen dat de darmafsluiting is veroorzaakt door verklevingen en dat er na de operatie geen sprake meer is van functionele darmklachten. De longklachten (COPD) zijn volgens verweerder veroorzaakt door aanhoudend rookgedrag.
2. In beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij goede en slechte dagen heeft en dat ze op die slechte dagen tot niet veel in staat is. Verder heeft zij sinds de oorlog veel last van haar maag en darmen. In de jaren 50 is volgens appellante vastgesteld door professor Majoor, toen verbonden aan de Radboudkliniek van de Universiteit van Nijmegen, dat de darmklachten van appellante het gevolg waren van darmverklevingen die het gevolg zijn van allerlei infectieziekten in de kamptijd. Appellante heeft beri-beri, vlektyphus, hepatitis, bacillaire dysenterie, amoebe dysenterie, longontsteking, hersenvliesontsteking en malaria gehad tijdens haar internering. Terugkerende ontstekingen zijn haar hele leven een probleem geweest. Voor de recente darmproblemen, waarvoor ziekenhuisopname nodig was, is zij niet geopereerd maar uitgebreid behandeld. Ook lijdt zij al jaren aan bloedarmoede en vermoeidheid. Kort geleden heeft zij in dit kader een bloedtransfusie ondergaan.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Volgens het beleid van verweerder is voor toekenning van een vergoeding voor méér dan vier uur huishoudelijke hulp geen plaats als de betrokkene nog in staat is om licht huishoudelijk werk te verrichten. Verweerder is van mening dat dit bij appellante - ook als haar gehele gezondheidssituatie wordt bezien - nog steeds het geval is.
3.2. Dit standpunt is in overeenstemming met het advies van de geneeskundig adviseur van verweerder, de arts P. Windels. Verweerder heeft het bezwaar nog voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Deze is tot dezelfde conclusie gekomen. Ten aanzien van de darmklachten is door laatstgenoemde arts aangegeven dat de buikklachten berusten op een afsluiting van de darm en dat de oorzaak hiervan berust op verklevingen; appellante heeft in het verleden een aantal buikoperaties ondergaan, waardoor de verklevingen naar het oordeel van deze arts te verklaren zijn. De darmfunctie is zonder invasief ingrijpen weer op gang gekomen en appellante zal er volgens hem geen functionele klachten aan overhouden.
3.3. Met betrekking tot de huishoudelijke hulp boden de onder 3.2 genoemde medische adviezen naar het oordeel van de Raad voldoende grondslag voor het bestreden besluit. Dat appellante ten tijde van haar aanvraag nog in staat was om licht huishoudelijk werk te doen is in overeenstemming met de feiten zoals ze met name uit het sociaal rapport naar voren komen. Ook de huisarts gaf in zijn informatie van 12 oktober 2009 geen zware beperkingen aan als gevolg van de aandoeningen van appellante. Verweerder heeft ook rekening gehouden met alle klachten van appellante in het kader van het zogenoemde 70+ beleid. Dat er wellicht inmiddels sprake is van verergering van een aantal klachten kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.4. Ten aanzien van het in het bestreden besluit vervatte oordeel dat de darmafsluiting van appellante in 2009 niet in verband staan met de vervolging overweegt de Raad dat hij in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten ziet om dat oordeel onjuist te achten. Dit oordeel is gebaseerd op informatie van de chirurg die de darmafsluiting heeft behandeld, inhoudende dat waarschijnlijk sprake is geweest van een streng ten gevolge van een eerdere operatie. Ten onrechte staat echter in het bestreden besluit ”dat er na de operatie geen sprake meer is van functionele darmklachten”. Met betrekking tot de darmafsluiting heeft geen operatie plaatsgevonden. In zoverre wijkt het bestreden besluit overigens af van het advies van de arts Roelofs, zoals weergegeven onder 3.2. De Raad ziet in deze verschrijving geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Met betrekking tot de door appellante aangegeven sinds de oorlog aanwezige darmklachten in het algemeen is bij het bestreden besluit geen standpunt ingenomen.
4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J. de Jong.
HD