ECLI:NL:CRVB:2011:BR1137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5967 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WIA-V

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 9 maart 2011. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 oktober 2010, maar dit hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden te laat waren ingediend. De gronden van het hoger beroep moesten voor 17 februari 2011 worden ingediend, maar zijn pas op 18 februari 2011 ontvangen.

De gemachtigde van appellante, mr. J.J. Brosius, voerde aan dat de verwarring was ontstaan door de formulering in de brief van de Raad, waarin stond dat de termijn begon op de dag na verzending van de brief. De Raad oordeelde echter dat deze formulering niet voor meerdere interpretaties vatbaar was en dat de gemachtigde van appellante erkende dat de andere formulering niet tot een andere einddatum zou hebben geleid.

Daarom verklaarde de Raad het verzet ongegrond en zag hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/5967 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [plaatsnaam], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 oktober 2010, 09/871 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 7 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 9 maart 2011 heeft de Raad het namens appellante door mr. J.J. Brosius, advocaat te Goes, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 9 maart 2011 heeft mr. Brosius namens appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brosius. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 9 maart 2011 berust op de overwegingen dat de gronden van het hoger beroep niet binnen de - laatstelijk - bij brief van 3 februari 2011 gestelde termijn van twee weken zijn ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellante niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig de gronden van het hoger beroep konden worden ingediend, is 17 februari 2011. Vaststaat dat de gronden van het hoger beroep te laat, namelijk op 18 februari 2011, zijn ingediend.
Ter verontschuldiging van het gegeven dat - nadat eerder tot driemaal toe op verzoek van de gemachtigde van appellante uitstel was verleend - de gronden van het hoger beroep te laat zijn ingediend, is aangevoerd dat de brief van 3 februari 2011 een ongebruikelijke formulering bevat, namelijk: “De(ze) termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop deze brief is verzonden.”. Daardoor is de betrokken medewerker van het kantoor van de gemachtigde van appellante in verwarring gebracht.
De Raad volgt dit betoog niet. Niet valt in te zien dat de gebruikte formulering voor meer dan één - juiste - uitleg vatbaar is. Daar komt bij dat de gemachtigde van appellante ter zitting heeft erkend dat de volgens hem gebruikelijke andere formulering niet tot een andere einddatum zou hebben geleid.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
RK