ECLI:NL:CRVB:2011:BR0657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6136 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en noodzaak van urenbeperking bij slaapstoornis

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1995 uitgevallen is wegens vermoeidheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De Raad stelt vast dat het geschil zich uitsluitend richt op de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 23 maart 2008. Appellante betoogt dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is vanwege haar slaapstoornis. De Raad oordeelt dat de verklaringen van neuroloog M.G. Smits onvoldoende medisch onderbouwd zijn om een verdere beperking van de werkuren te rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de door het Uwv vastgestelde functies, ondanks de slaapstoornis van appellante, medisch geschikt zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts afdoende had gemotiveerd dat appellante in staat is om met de vastgestelde beperkingen 30 uur per week te werken. De Raad bevestigt dit oordeel en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6136 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2010, 08/831 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere medische stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is voor haar werk als reisbureaumedewerkster in 1995 uitgevallen wegens vermoeidheidsklachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk met ingang van 5 januari 2004 in eerste instantie is herzien naar de klasse 25 tot 35%, vervolgens per diezelfde datum naar de klasse 35 tot 45% en uiteindelijk bij besluit van het Uwv van 10 mei 2007 per eveneens 5 januari 2004 is herzien naar de klasse 55 tot 65%. De Raad heeft bij uitspraak van 29 juni 2007 (LJN BH9039) de juistheid van het besluit van 10 mei 2007 onderschreven.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Verzekeringsarts E.M. Wielaard heeft op 11 januari 2007 rapport uitgebracht, waarin beperkingen zijn vastgesteld in verband met de slaapstoornis; die beperkingen van appellante, waaronder een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week, zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 11 januari 2007. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens blijkens een rapport van 6 maart 2007 een aantal voor appellante geschikt te achten functies geduid waarmee sprake was van verlies aan verdiencapaciteit van 39,09%. Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat haar WAO-uitkering ongewijzigd is vastgesteld naar de klasse 35 tot 45%.
2.1. Tegen het besluit van 9 maart 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt en daarbij brieven van neuroloog M.G. Smits ingebracht. Appellante is vervolgens in aanwezigheid van bezwaarverzekeringsarts R. Admiraal gehoord, waarna laatstgenoemde op 8 november 2007 rapport heeft uitgebracht. Admiraal heeft geen aanleiding gezien om ten aanzien van de eerdere beoordeling door Wielaard een ander standpunt in te nemen. Een verdergaande urenbeperking dan tot 6 uur per dag en 30 uur per week is niet noodzakelijk, aldus Admiraal.
2.2. Na arbeidskundig onderzoek in de bezwaarprocedure heeft het Uwv appellante op 22 januari 2008 medegedeeld voornemens te zijn het besluit van 9 maart 2007 te wijzigen, in zoverre dat in verband met de bij 1.1 vermelde besluitvorming en de uitspraak van de Raad de WAO-uitkering met ingang van 9 maart 2007 ongewijzigd wordt vastgesteld naar de klasse 55 tot 65%, maar met ingang van 23 maart 2008 wordt herzien naar de klasse 45 tot 55%. Namens appellante wordt bij brief van 5 februari 2008 gereageerd op het voornemen haar WAO-uitkering per 23 maart 2008 te herzien. Naar aanleiding hiervan brengt Admiraal op 11 februari 2008 een nader rapport uit. Bij besluit van 12 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, in zoverre dat haar WAO-uitkering per 9 maart 2007 ongewijzigd wordt vastgesteld naar de klasse 55 tot 65%, maar met ingang van 23 maart 2008 wordt herzien naar de klasse 45 tot 55%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts afdoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat is met de vastgestelde beperkingen 30 uur per week te werken. Een verdergaande urenbeperking acht de rechtbank niet aan de orde. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv genoegzaam heeft toegelicht dat de aan appellante voorgehouden functies passend zijn.
4. In hoger beroep heeft appellante haar stelling, dat een verdergaande urenbeperking op grond van de informatie van neuroloog Smits wel degelijk noodzakelijk is, herhaald. Daarbij is gewezen op verschillende verklaringen van Smits.
5.1. De Raad stelt vast dat uitsluitend de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 23 maart 2008 in geschil is. Ter zitting is namens appellante desgevraagd nog verklaard dat het verzoek om schadevergoeding alleen ziet op de proceskosten. Kern van het geschil is of een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is gelet op de slaapstoornis van appellante.
5.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van de verklaringen van Smits van 25 januari 2007 en 12 mei 2007. Volgens Smits is bij appellante sprake van een stoornis in de biologische klok, geobjectiveerd door een te laat op gang komende endogene melatonineproductie. Werken in de middag wordt ontraden, nu dit appellante te sterk zou overbelasten, aldus Smits. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierin geen aanleiding gezien een verdergaande urenbeperking noodzakelijk te achten. Evenals de rechtbank en het Uwv is de Raad van oordeel dat in de meergenoemde verklaringen van Smits onvoldoende medisch overtuigende en onderbouwde uitspraken worden gedaan om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Er is weliswaar een slaapstoornis aangenomen, maar het standpunt van Smits dat appellante in de middag moet slapen is niet onderbouwd met geobjectiveerde onderzoeksbevindingen. Er is niet aangetoond waarom de bij appellante geconstateerde stoornis dient te leiden tot een verdergaande urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe medische gegevens ingebracht. In de in hoger beroep ingebrachte brieven van Smits van 6 september 2004, 5 september 2005, 18 januari 2007, 6 september 2007, 24 december 2009 en 15 april 2011 worden in verschillende bewoordingen uitlatingen gedaan over de gewenste werktijden van appellante, maar deze verschillen in essentie niet met de door de bezwaarverzekeringsarts beoordeelde verklaringen en kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Dat appellante, blijkens de brief van Smits van 18 januari 2007, ’s middags twee uur dient te slapen hoeft niet in de weg te staan aan een arbeidsduur van 6 uur per dag.
5.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
5.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) T. Dolderman.
NK