ECLI:NL:CRVB:2011:BR0647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4744 WAO + 10/413 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • T. Hoogenboom
  • A.A.H. Schifferstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en ongewijzigde vaststelling WAO-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarin haar bezwaar tegen de herziening van haar WAO-uitkering werd afgewezen. Appellante, die sinds 1997 wegens lichamelijke en psychische klachten arbeidsongeschikt is, betoogt dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Ze stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar rug-, knie- en voetklachten, en dat haar psychische klachten haar functioneren belemmeren. Appellante wijst op een rapport van verzekeringsarts M. Verdenius, die bevestigt dat de normaalwaarden als bovengrens moeten worden beschouwd. Ze betoogt dat de functies die haar zijn toegewezen, niet passend zijn gezien haar klachten, en dat ze niet in staat is om te autorijden, wat vereist is voor sommige functies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er sprake is van een voldoende en zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante is tweemaal onderzocht door verzekeringsartsen, en de Raad concludeert dat de medische grondslag van de besluiten van het Uwv deugdelijk is. De Raad onderschrijft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, die hebben aangetoond dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. De Raad heeft geen objectieve medische gronden gevonden die de geschiktheid van de functies in twijfel trekken. De conclusie is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht is vastgesteld op 35 tot 45%.

De Raad bevestigt dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 terecht zijn gedaan, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en A.A.H. Schifferstein als leden.

Uitspraak

09/4744 WAO
10/413 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2009, 07/3337, en 10 december 2009, 08/967, (hierna respectievelijk: aangevallen uitspraak 1 en 2),
in het gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
09/4744
Namens appellante heeft mr. D.L. Kruijdenhof, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages.
10/413
Namens appellante heeft mr. Kruijdenhof, voornoemd, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportage.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 13 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kruijdenhof. Voor het Uwv is verschenen A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 21 februari 1997 wegens lichamelijke en psychische klachten uitgevallen voor haar werk van etage-assistent in een ziekenhuis voor 32 uur per week.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 20 februari 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is sindsdien gehandhaafd.
1.3. Bij besluit van 22 november 2006 is - onder toepassing van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSb) - de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 januari 2007 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Bij besluit van 19 oktober 2007, hierna: bestreden besluit 1, heeft het Uwv het tegen het besluit van 22 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 19 oktober 2007 is - onder toepassing van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSb) - de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 februari 2007 ongewijzigd vastgesteld volgens de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Bij besluit van 14 februari 2008 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen dit besluit van 19 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar aanleiding van hetgeen ter zake van de zijde van appellante naar voren was gebracht, heeft de rechtbank overwogen geen aanknopingspunten te hebben dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of ondeugdelijk is geweest. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan aangenomen door de bezwaarverzekeringsarts. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zich in het onderhavige geval heeft kunnen beperken tot dossieronderzoek. De rechtbank heeft zich ook kunnen vinden in de arbeidskundige grondslag van het herzieningsbesluit. De bezwaararbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de bij de schatting betrokken functies voor appellante passend zijn.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 toereikend is.
3. Appellante is van beide uitspraken in hoger beroep gekomen en heeft daartegen gelijkluidende medische en arbeidskundige gronden ingediend.
Kort samengevat heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat door het Uwv en dat de rechtbank deze ten onrechte als juist ingeschat heeft geacht. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar rug-, knie- en voetklachten. Gelet op haar psychische klachten is er sprake van onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren waardoor zij niet in staat is te werken. Daarnaast wijst appellante op het feit dat verzekeringsarts M. Verdenius te kennen heeft gegeven dat hij zich kan vinden in de door verzekeringsarts M. Harbiye opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst van 19 januari 2007, met dien verstande dat appellante fysiek in staat is normaal te functioneren waarbij de normaalwaarden als bovengrens zijn aan te merken. Volgens appellante kan zij de geduide functies niet vervullen gelet op haar klachten. De functies vertonen overschrijdingen op de normaalwaarden wat niet toelaatbaar is, gelet de conclusie van verzekeringsarts Verdenius dat de normaalwaarden als bovengrens zijn aan te merken. Voorts is het niet raadzaam vanwege persoonlijk risico dat appellante autorijdt, zoals vereist is in de geduide functies, omdat appellante zomaar overdag in slaap kan vallen. Daarbij heeft appellante sinds 2004 geen auto meer gereden. De functies zijn tevens ongeschikt vanwege het feit dat appellante beperkt is op concentreren, hanteren van deadlines en het hanteren van conflicten. Wat betreft dit laatste aspect is het niet uitgesloten dat appellante in de functies veelvuldig contact heeft met klanten, zodat deze ongeschikt zijn voor haar. Ter zitting is er namens appellante nog op gewezen dat de geselecteerde functie van productiemedewerker textiel, geen kleding Sbc-code 272043 met functienummer 2272-0036-013, niet geschikt is aangezien voor de motivering daarvan verwezen wordt naar een functie, bedoeld is functienummer 0116-0845-004, vallend onder dezelfde SBC-code en die blijkens de lijst Notities Functiebelasting ongeschikt is vanwege een overschrijding op handelingstempo en op het item 2.9. Indien dit functienummer komt te vervallen, resteren er ten aanzien van de datum in geding, 22 januari 2007, te weinig functies die voldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen om de schatting op te kunnen baseren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich vinden in de beide aangevallen uitspraken gegeven overwegingen met betrekking tot de medische grondslag van de besluiten 1 en 2. Aan beide besluiten ligt in feite dezelfde medische onderbouwing ten grondslag zoals verwoord in de (bezwaar)verzekeringsgeneeskundige rapportages en in de FML van 26 maart 2007. Ook de Raad is van oordeel dat sprake is van een voldoende en zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellante tweemaal is onderzocht door een verzekeringsarts alvorens tot een definitieve (primaire) FML te komen waarbij de dossiergegevens, de anamnese en de eigen onderzoeksbevindingen van beide artsen zijn meegewogen. Naar aanleiding van de gronden in bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst besloten tot inschakeling van psychiater
W.M.J. Hassing. Naar aanleiding van deze expertise van 22 maart 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 26 maart 2007, in navolging van beide verzekeringsartsen, appellante belastbaar bevonden voor arbeid. Wel is hij van mening dat de FML op een aantal punten aangescherpt dient te worden in de rubrieken 1 en 2. Hoewel hij geen objectief medische gronden heeft gevonden om beperkingen aan te nemen ten aanzien van allergie en ten aanzien van een urenbeperking van 20 uur per week, heeft hij deze uit preventief oogpunt gehandhaafd. De Raad onderschrijft deze rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. Tevens schaart de Raad zich achter de door deze bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep ingebrachte rapportage van 11 april 2011. In deze rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend uiteengezet waarom de namens appellante in hoger beroep overgelegde stukken geen aanleiding geven tot een ander medisch standpunt te komen. De Raad komt tot de conclusie dat de medische grondslag, waarop de bestreden besluiten 1 en 2 zijn gebaseerd, deugdelijk is.
4.2. Evenmin heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om de arbeidskundige grondslagen van de bestreden besluiten onjuist te achten. De arbeidskundige grondslag in het geding, geregistreerd onder nummer 09/4744, is gebaseerd op drie functies namelijk productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), chauffeur bijzonder vervoer (Sbc-code 282101) en postbesteller (Sbc-code 282080). Met de rechtbank acht de Raad dat met de rapportages van 15 oktober 2007 en van 19 maart 2008 van bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard overtuigend uiteen is gezet waarom de functies passend zijn. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding Sbc-code 272043 met functienummer 2272-0036-013, ongeschikt zou zijn, zoals geformuleerd onder punt 3 van deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de verwijzing in dit functienummer naar “andere functie in deze code” betrekking heeft op het functienummer 2272-0034-006, die tevens valt in de Sbc-code 272943 en die blijkens de Notities Functiebelasting direct onder functienummer 2272-0036-013 vermeld staat. De verwijzing naar de functie 0116-0845-004, zoals door appellante aangevoerd treft derhalve geen doel. In het geselecteerde functienummer 2272-0036-013 is blijkens het Resultaat Functiebeoordeling, het handelingstempo als laag aangemerkt en er staat bovendien bij item 2.9 geen signalering vermeld. Aldus zijn er twee, naar oordeel van de Raad, geschikte functienummers in de Sbc-code 272043 gebruikt als grondslag voor de schatting zoals ook blijkt uit het Resultaat Functiebeoordeling en de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 11 oktober 2007. De grond dat de normaalwaarden als bovengrens zijn aan te merken, slaagt evenmin. De Raad overweegt dat bezwaararbeidsdeskundige Kollaard in zijn rapportage van 15 oktober 2007 bij de toelichtingen op de signaleringen in de functies heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van overschrijdingen van appellantes belastbaarheid zoals opgenomen in de FML van 26 maart 2007. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangaande de gesignaleerde knelpunten, specifiek overleg gevoerd met bezwaarverzekeringsarts Hulst. Vervolgens is geconcludeerd dat de voor appellante geselecteerde functies vallen binnen haar belastbaarheid. Ook de functies waarbij auto gereden dient te worden, zijn geschikt te achten voor appellante. Met de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige is de Raad van oordeel dat er in de gedingstukken geen medisch objectieve aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat appellante dit niet zou kunnen, dan wel niet zou mogen. Ook ten aanzien van het aspect conflicthantering zijn de functies geschikt te achten. Bezwaararbeidsdeskundige Kollaard heeft, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, aangegeven dat er in de functies sprake is van een beperkt contact wat de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat. De Raad schaart zich achter dit standpunt. Aldus komt de Raad tot de slotsom dat op basis van de aan deze functies te ontlenen verdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 22 januari 2007 terecht bepaald is op 35 tot 45%.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag in het geding, geregistreerd onder nummer 10/413, liggen aan de schatting - de Raad wijst op de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Kollaard van 17 oktober 2007 - op basis van het oSB de functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), wikkelaar (Sbc-code 267050) en chauffeur bijzonder vervoer (Sbc-code 282101) ten grondslag. De Raad heeft in de gedingstukken geen grond gevonden om te oordelen dat deze functies voor appellante in medisch opzicht niet geschikt te achten zijn. Op basis van de aan die functies te ontlenen verdiencapaciteit is, onder toepassing van het oSB, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 februari 2007 terecht bepaald op onveranderd 35 tot 45%.
4.4. Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Venneman.
KR