ECLI:NL:CRVB:2011:BR0477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7000 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot intrekking van bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Appellante ontving sinds 17 januari 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 6 november 2009 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 januari 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellante heeft op 14 januari 2010 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft dit bezwaar op 5 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Appellante stelde dat het besluit van 6 november 2009 onduidelijk was, omdat het meerdere beslissingen bevatte zonder dat dit in de aanhef was vermeld. Ze voerde aan dat ze niet kon lezen en dat ze pas na ontvangst van de uitkeringsspecificatie op 31 december 2009 begreep welke beslissingen waren genomen. De Raad overwoog dat appellante, ondanks haar leesproblemen, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig verkrijgen van juridische bijstand en dat de gevolgen van haar nalatigheid voor haar rekening kwamen.

De Raad concludeerde dat het College het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn correct was berekend. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/7000 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 december 2010, 10/3028 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.I. Zaad, kantoorgenoot van mr. De Boorder. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt vanaf 17 januari 2007 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 6 november 2009, verzonden op diezelfde datum, heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 januari 2009 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van haar teruggevorderd. Daarnaast heeft het College op grond van artikel 7, tweede lid, van de Afstemmings- en fraudeverordening WWB 2007 aan appellante een maatregel opgelegd van 100% met ingang van 1 december 2009 tot 1 januari 2010. Bij het onderwerp van dit besluit is vermeld: “Betreft: intrekkings-, terugvorderings- en incassobesluit.”
1.3. Op 14 januari 2010 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 november 2009.
1.4. Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Volgens appellante is het besluit van 6 november 2009 niet duidelijk, omdat in dit besluit meerdere beslissingen zijn vervat, zonder dat daarvan melding is gemaakt in de aanhef van het besluit. Pas op de uitkeringsspecificatie van 31 december 2009 bleken de gevolgen. Zij heeft binnen twee weken nadat haar duidelijk werd welke beslissing het College had genomen, bezwaar gemaakt, zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat zij niet kan lezen, zodat zij de inhoud van het besluit niet heeft begrepen. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit van 6 november 2009 onbevoegd is genomen, omdat dit besluit is ondertekend door een sociaal rechercheur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad laat in het midden wat er zij van de bevoegdheid tot het nemen van het primaire besluit, nu een eventueel gebrek daaraan in bezwaar kan worden hersteld. De Raad stelt vast dat het besluit op bezwaar van 5 augustus 2010 is ondertekend namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven, zodat dit besluit bevoegd is genomen. Daarmee is een eventueel bevoegdheidsgebrek in het primaire besluit hersteld.
4.2. Appellante heeft niet bestreden dat het besluit van 6 november 2009 op die dag is verzonden en dat zij het heeft ontvangen. Daarmee heeft het College het besluit op de voorgeschreven wijze op 6 november 2009 bekend gemaakt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom op 7 november 2009 de bezwaartermijn van zes weken aangevangen en dus geëindigd op 18 december 2009. Nu het bezwaarschrift van appellante eerst op 18 januari 2010 bij het College is ingekomen, moet de Raad, evenals de rechtbank en het College, concluderen dat appellante de wettelijke termijn van zes weken heeft overschreden.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij niet kan lezen, dat zij is afgegaan op de onderwerpregel van het besluit en voorts op wat een sociaal rechercheur tijdens het verhoor voorafgaande aan het besluit van 6 november 2009 gezegd zou hebben, namelijk dat zij € 115,-- per maand diende terug te betalen, en dat er dus in ieder geval sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding voor zover het de maatregel betreft.
4.4. Nu zij, zoals zij ter zitting heeft verklaard, niet kan lezen, had het op haar weg gelegen zich tijdig van hulp of juridische bijstand te laten voorzien. Nu zij dat heeft nagelaten, komen de gevolgen daarvan voor haar rekening. De omstandigheid dat de onderwerpregel van het besluit niet de gehele inhoud van dat besluit omvat, maakt het voorgaande niet anders. Er bestaat geen verplichting besluiten op die wijze van een onderwerpregel te voorzien, terwijl de tekst van besluit van 6 november 2009 overigens helder is. Verder valt niet goed in te zien hoe appellante hierdoor benadeeld is, nu zij verklaard heeft de inhoud van het besluit niet te kunnen lezen.
4.5. Volgens het rapport van verhoor van 20 oktober 2009 van het Team Bijzonder Onderzoek, dat appellante na voorlezing op iedere pagina heeft ondertekend, heeft zij onder meer verklaard: “Nu zal het toch niet [zo] zijn dat ik dat moet terugbetalen. Ik snap het wel maar ik kan dit toch niet in een keer terugbetalen. U zegt mij dat ik mogelijk een maatregel opgelegd krijg.” De Raad is van oordeel dat er aldus geen sprake is van de situatie dat appellante erop mocht vertrouwen dat het nadien genomen besluit geen maatregel zou inhouden. Reeds daarom kan de termijnoverschrijding ten aanzien van de maatregel niet verschoonbaar worden geacht in verband met hetgeen ter sprake is gekomen tijdens het verhoor.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) I. Mos.
HD