[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 oktober 2009, 09/251 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 mei 2011, waar partijen, zoals voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 20 november 2008 heeft appellant zich tot de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) gewend voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 23 januari 2009 is aan appellant bijstand toegekend met ingang van 1 december 2008, naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%.
1.2. Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2009 gegrond verklaard voor zover dat was gericht tegen de ingangsdatum van de bijstand en die ingangsdatum vastgesteld op 13 november 2008 en ongegrond verklaard voor zover het bezwaar gericht is tegen de hoogte van de toeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
16 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijstand had moeten worden toegekend vanaf 3 juni 2008, de datum waarop zijn uitkering bij besluit van 31 juli 2008 eerder was ingetrokken. Die beschikking heeft hem nooit bereikt. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een toeslag van 20%, omdat hij als kamerhuurder zijn kosten niet met een ander kan delen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. Artikel 44, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betreffende de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaande aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.1.3. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen. De omstandigheid dat appellant het besluit van 31 juli 2008, waarbij zijn bijstand werd ingetrokken, niet heeft ontvangen kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Zoals de Raad heeft geoordeeld bij zijn uitspraak van heden in procedure 09/6282 WWB heeft dat besluit appellant niet (tijdig) bereikt doordat hij de verplichting om zijn adreswijziging tijdig aan het College te melden niet was nagekomen. De gevolgen daarvan komen voor rekening van appellant.
4.2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, van de Toeslagenverordening WWB van de gemeente Emmen (Toeslagenverordening) is een kamerhuurder de belanghebbende die een kamer bewoont en hiervoor kamerhuurcontract heeft afgesloten met de verhuurder die niet in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
4.2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Toeslagenverordening wordt de norm voor een alleenstaande, of alleenstaande ouder verhoogd met een toeslag indien de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Ingevolge het derde lid van deze bepaling wordt voor zover hier van belang de toeslag tot het wettelijk maximum toegekend aan de alleenstaande, in wiens woning geen ander persoon hoofdverblijf heeft.
4.2.3. Ingevolge artikel 6 van de Toeslagenverordening bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor de alleenstaande of alleenstaande ouder 10% van het netto minimumloon indien de belanghebbende als kostganger/kamerhuurder is aan te merken.
4.2.4. Zoals appellant in hoger beroep heeft gesteld huurde hij een kamer. Op de aanvraag om bijstand heeft hij opgegeven dat hij kostganger is en dat hij de woning bewoont met vier andere personen. Het College was dus op grond van de artikelen 1, aanhef en onder p, 4, eerste lid, en artikel 6 van de Toeslagenverordening, in onderlinge samenhang, gehouden de toeslag vast te stellen op 10 % van het netto minimumloon. Niet van belang is of appellant feitelijk kosten deelt met anderen, maar of de mogelijkheid daartoe geheel ontbreekt, zoals in het geval, bedoeld in het derde lid van artikel 4 van de Toeslagenverordening. Nu er volgens appellant medebewoners zijn, kan van dat laatste niet worden uitgegaan.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.