[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2009, 08/3080 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 juni 2011
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 april 2011, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft vanaf 17 oktober 2005 bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden. Appellant heeft opgegeven dat hij werkzaam was bij werkgever [naam werkgever] te [vestigingsplaats] en op de inkomstenverklaringen heeft hij opgave gedaan van zijn inkomsten uit arbeid. Die inkomsten zijn op de bijstand in mindering gebracht. Naar aanleiding van de door die werkgever aan het College verstrekte specificaties is een onderzoek ingesteld. Hieruit is volgens het College naar voren gekomen dat appellant in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 11 november 2005 meer inkomsten heeft ontvangen dan hij heeft opgegeven en dat, anders dan is opgegeven, ook zijn inwonende zoon in die periode inkomsten uit arbeid van diezelfde werkgever heeft ontvangen.
1.2. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het College - voor zover hier van belang - de bijstand over de periode van
1 oktober 2005 tot en met 11 november 2005 herzien. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het College de teveel betaalde bijstand over die periode tot een bruto bedrag van
€ 977,-- teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 januari ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 mei 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd op de grond dat appellant de strekking van de vragen die hem zijn gesteld ter voorbereiding van het herzieningsbesluit van 20 februari 2007 niet heeft begrepen en dat deze omstandigheid ten onrechte niet is betrokken bij de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Nu het onder 1.2 vermelde besluit tot herziening van bijstand in rechte onaantastbaar is geworden, staat vast dat het College bevoegd is om de volgens dit besluit teveel betaalde bijstand van appellant terug te vorderen. De door appellant genoemde omstandigheid dat hij de strekking van de hem gestelde vragen in het kader van de herziening van de bijstand niet heeft begrepen, doet daaraan niet af. Appellant had die grond kunnen aanvoeren in een bezwaarschrift gericht tegen het herzieningsbesluit en heeft dat nagelaten. De rechtbank heeft deze grond niet ten onrechte buiten bespreking gelaten.
4.2. Ook de stelling van appellant dat hij het door het College gevorderde bedrag van € 977,-- al zou hebben terugbetaald, wat hiervan verder ook zij, doet naar het oordeel van de Raad niet af aan de onder 4.1 genoemde bevoegdheid van het College. Met de uitoefening van die bevoegdheid schept het College immers een betalingsverplichting voor appellant. De vraag of appellant reeds aan die verplichting voldaan heeft is, gelet op het voorliggende besluit, geen onderdeel van dit geding. In dat besluit is overigens geconstateerd dat bij appellant reeds voor een andere schuld een inhouding op de uitkering plaatsvond en dat de schuld van € 977,-- eerst na afbetaling van die andere schuld met de uitkering zou worden verrekend. Appellant heeft het bestaan van die andere schuld en de daarmee bestaande inhouding niet bestreden.
4.3. Appellant heeft overigens de wijze waarop het College van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft gemaakt niet bestreden.
4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2011.