ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3888 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van niet-verantwoord persoonsgebonden budget en niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij bezwaar

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een niet-verantwoord persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor Amsterdam. Appellant, die in hoger beroep is gegaan, had op 20 april 2009 bezwaar ingediend tegen het besluit van het Zorgkantoor van 26 maart 2008, waarin werd meegedeeld dat er een bedrag van € 3.366,14 aan hem werd teruggevorderd. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorgkantoor aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van appellant te sturen. De termijn voor het indienen van bezwaar was daarmee op 27 maart 2008 begonnen, en appellant had deze termijn ruimschoots overschreden. De Raad volgde appellant niet in zijn stelling dat hij het Zorgkantoor telefonisch op de hoogte had gesteld van zijn verhuizing, omdat deze stelling niet met feiten was onderbouwd.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het Zorgkantoor terecht van het horen in bezwaar had afgezien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 juni 2011.

Uitspraak

10/3888 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 juni 2010, 09/1765 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
Zorgkantoor Amsterdam (hierna: Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 8 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011. Voor appellant is I.T. Martens verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het Zorgkantoor aan appellant meegedeeld dat van hem € 3.366,14 aan verleend, maar niet-verantwoord persoonsgebonden budget wordt teruggevorderd.
1.2. Tegen het besluit tot terugvordering heeft appellant op 20 april 2009 een bezwaarschrift ingediend.
1.3. Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de in artikel 6:7 vermelde termijn van zes weken aan met ingang van de dag waarop dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2010, LJN BO/1582, heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat hij van zijn verhuizing telefonisch mededeling zou hebben gedaan aan het Zorgkantoor. Deze stelling is niet met feiten onderbouwd en nu van de zijde van het College is verklaard dat van zodanige telefonische mededeling niets bekend is, gaat (ook) de Raad aan die stelling voorbij.
4.4. Nu het besluit van 26 maart 2008 is verzonden naar het op dat moment bij het Zorgkantoor bekende adres van appellant, is de Raad van oordeel dat het besluit in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 27 maart 2008 een aanvang heeft genomen en dat de zesweken-termijn door appellant op 20 april 2009 ruimschoots is overschreden.
4.5. In hetgeen appellant heeft aangevoerd kan voorts geen grond worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.6.1. Voor wat betreft de grond dat het Zorgkantoor appellant ten onrechte in verband met zijn bezwaar niet heeft gehoord overweegt de Raad als volgt.
4.6.2. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad - bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2004, LJN AO7614 - dienen de uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht restrictief te worden uitgelegd. Met het gebruik van het woord ‘kennelijk’ in onder andere onderdeel b van artikel 7:3 van de Awb is tot uitdrukking gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien wanneer uit het bezwaarschrift aanstonds blijkt dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond dan wel niet-ontvankelijk is.
4.6.3. De Raad stelt vast dat door en namens appellant in bezwaar is aangevoerd dat hij het Zorgkantoor telefonisch van zijn verhuizing op de hoogte heeft gebracht. Nu appellant heeft volstaan met te stellen dat genoemd telefoongesprek heeft plaatsgevonden en daarvoor geen begin van bewijs heeft aangedragen en het Zorgkantoor van het gestelde telefoongesprek geen bevestiging heeft kunnen vinden, heeft het Zorgkantoor van het horen in bezwaar kunnen afzien.
4.6.4. Met appellant stelt de Raad verder vast dat de rechtbank niet is ingegaan op de in beroep aangevoerde grond dat het Zorgkantoor appellant ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord. Nu blijkens hetgeen is overwogen onder 4.6.3 geen sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 7:3, van de Awb ziet de Raad ziet geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011.
(get.) H.C.P. Venema.
(get.) J. de Jong.
HD