ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1198 APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake nabestaandenpensioen APPA

In deze zaak heeft appellant, een voormalig lid van de Tweede Kamer, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, waarin zijn aanvraag voor nabestaandenpensioen op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 9 juni 2011 uitspraak gedaan. Appellant had eerder, in 2009, een aanvraag ingediend voor nabestaandenpensioen, maar het college had deze afgewezen op basis van het feit dat appellant en zijn partner volgens de gemeentelijke basisadministratie niet op hetzelfde adres woonden. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2009, waarin hem ouderdomspensioen werd toegekend, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De Raad overweegt dat het bezwaarschrift van appellant te laat is ingediend, ver na de termijn van zes weken zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft aangevoerd dat hij pas later informatie is gaan inwinnen, maar de Raad oordeelt dat dit geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. Appellant had tijdig een bezwaarschrift kunnen indienen en dit later aanvullen. De Raad komt tot de conclusie dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, en vernietigt het bestreden besluit van het college.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 juni 2011. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

10/1198 APPA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een namens het college genomen besluit van 12 februari 2010, kenmerk 3019773, verder: bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2011. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1944, is van 30 juli 1986 tot 20 mei 1998 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal geweest en genoot aansluitend een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA). Hij heeft in 1996 zijn partner, [naam partner], aangemeld in verband met pensioenrechten als nabestaande op grond van de APPA. Hierop is afwijzend beslist op de grond dat appellant en zijn partner volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet op hetzelfde adres wonen.
1.2. Appellant is van 18 april 2002 tot 21 april 2006 wethouder geweest van de gemeente Den Haag. In 2002 heeft hij opnieuw een aanmelding van zijn partner gedaan, waarop afwijzend is beslist door het college, eveneens op de grond dat de partners niet op hetzelfde adres wonen. Met ingang van 21 april 2006 is aan appellant opnieuw een uitkering op grond van de APPA toegekend tot 26 oktober 2009, de datum waarop appellant de leeftijd van 65 jaar zou bereiken.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2009 is aan appellant met ingang van 26 oktober 2009 ouderdomspensioen toegekend. Hierbij is het standpunt herhaald dat nabestaanden-pensioen nooit tot uitbetaling kan komen in dit geval op de eerder gehanteerde gronden. Appellant is in de gelegenheid gesteld zijn aanspraak op nabestaandenpensioen om te zetten in een hoger ouderdomspensioen, de zogenoemde uitruil. Hiervan heeft appellant geen gebruik gemaakt.
1.4. Appellant heeft naar aanleiding van het besluit van 28 oktober 2009 informatie ingewonnen bij de gemeente en andere instanties. Bij schrijven van 6 februari 2010, bij het college ingekomen op 9 februari 2010, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2009. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Het bezwaarschrift van appellant is ingediend ver na de hiervoor in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven termijn van zes weken.
2.2. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Appellant heeft in dit kader naar voren gebracht dat hij eerst informatie is gaan inwinnen bij de gemeente, bekenden van hem bij de Tweede Kamer en iemand van de Stichting Pensioenfonds ABP. De Raad is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift kunnen indienen, dat hij desgewenst later had kunnen aanvullen.
3. Gezien het vorenstaande had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het bestreden besluit, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van het college van 12 februari 2010;
Verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van het college van 28 oktober 2009 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C. Nijholt.
HD