[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 9 juni 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 januari 2010, kenmerk BZ 9180, JZ/K70/2010. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2011. Daar is appellant in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië. Op een door hem in 1995 ingediende aanvraag om op grond van de Wubo in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering heeft verweerder afwijzend beslist. Hieraan heeft ten grondslag gelegen dat de aanvaarde oorlogscalamiteit, te weten de internering in kamp Kalibaru, niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
1.2. Een in 1999 door appellant ingediende hernieuwde aanvraag heeft geleid tot een na bezwaar genomen besluit van 29 oktober 1999 waarbij op de aanvraag afwijzend is beslist, op de grond dat er bij appellant geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk en/of psychisch letsel in de zin van de Wubo. In beroep heeft de Raad dat besluit vernietigd bij uitspraak van 14 juni 2001, nummer 99/6436 WUBO. In het ter uitvoering van die uitspraak genomen besluit van 12 maart 2002 heeft verweerder, in navolging van de Raad, de door appellant genoemde val uit een truck eveneens aangemerkt als oorlogscalamiteit. Vervolgens heeft verweerder geoordeeld dat er geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel als gevolg van die gebeurtenis. Daartoe is overwogen dat de nek- en hoofdpijnklachten zijn aan te merken als leeftijdsgebonden, degeneratieve afwijkingen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de klachten veroorzaakt zouden kunnen zijn door een trauma op jeugdige leeftijd. Tegen het besluit van 12 maart 2002 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3. In februari 2005 heeft appellant wederom bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering, waarbij appellant wederom heeft gewezen op de bij hem aanwezige nek- en hoofdpijnklachten. Die aanvraag heeft verweerder afgewezen bij besluit 22 december 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 25 april 2006, op de grond - samengevat - dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven het eerdere standpunt te herzien. Het beroep tegen laatstgenoemde besluit heeft de Raad bij uitspraak van 18 januari 2007, nummer 06/2816 WUBO, ongegrond verklaard. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het door appellant overgelegde neurologisch rapport in wezen het medisch standpunt van verweerder bevestigt aangezien de neuroloog ook spreekt van forse degeneratieve afwijkingen aan de halswervelkolom, zonder aanwijzingen voor oudere traumatische pathologie.
1.4. Appellant heeft in februari 2009 nogmaals verzocht om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wubo. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 9 juni 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond - samengevat - dat er geen redenen zijn de eerdere beslissingen ter herzien. Verweerder heeft overeenkomstig een tweetal medische adviezen, het standpunt herhaald dat de nek- en hoofdpijnklachten niet in verband staan met het oorlogsgeweld maar berusten op degeneratieve afwijkingen. De overige door appellant genoemde lichamelijke klachten (rug- en schouderklachten, hoge bloeddruk, nier- en oogklachten) zijn evenmin aan het oorlogsgeweld toegeschreven.
1.5. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en handhaaft het standpunt dat de nek- en hoofdpijnklachten wel in verband staan met de als oorlogsgeweld aangemerkte val van de truck.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De onder 1.4 genoemde aanvraag draagt, naar verweerder terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van eerder genoemde besluiten, waarbij telkenmale het standpunt is ingenomen dat de nek- en hoofdpijnklachten niet in verband staan met het op grond van de Wubo aanvaarde oorlogsgeweld, in het bijzonder de val van de truck.
2.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven besluit in het voordeel van de bij die beschikking te herzien.
2.3. Gezien het karakter van de in dat artikellid aan verweerder verleende discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend toetsen.
2.4. Centraal staat de vraag of appellant bij zijn verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvragen niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.5. Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. Appellant heeft wel een verslag overgelegd van een in het Spaarne Ziekenhuis verrichte MRI-scan van de halswervelkolom. Ook uit het betreffende verslag blijkt dat er degeneratieve afwijkingen zijn aan de halswervelkolom en er geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor (oudere) traumatische pathologie. Wederom is vastgesteld dat van een - door appellant zo stellig bepleit - verband met de val van de truck niet is gebleken.
3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit de hier aan de orde zijnde toets kan doorstaan en dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid M.C. Nijholt als giffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.