[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 december 2009, 09/453 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellante en haar gemachtigde waren, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1. Appellante, werkzaam als docente Engels, heeft van 14 januari 2008 tot 1 juni 2008 een uitkering op grond van artikel 29a, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) ontvangen, nadien tot 21 september 2008 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling en vanaf laatstgenoemde datum een ZW-uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van die wet naar 100% van het dagloon, dit in verband met onder andere pijnklachten, infecties, stemmingswisselingen en psychische klachten. Op 4 november en, na ontvangst van informatie van de huisarts van appellante, op
21 november 2008 heeft R. Kox, verzekeringsarts bij het Uwv, rapport uitgebracht. Daarin stelt hij dat de algemene malaiseklachten van appellante ook al voor de bevalling aanwezig waren en dat haar psychische klachten vooral besloten liggen in haar persoonlijkheid, dat wil zeggen dat de zwangerschap en bevalling wel het luxerend moment voor het ontstaan ervan waren maar niet de eigenlijke, directe oorzaak vormen. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij besluit van 12 november 2008 bericht dat haar ZW-uitkering met ingang van 4 november 2008 zal worden berekend naar 70% van het dagloon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes heeft na kennisname van informatie van onder andere de huisarts van appellante, de bedrijfsarts A.M.J. Vliegen en een verslag van 14 januari 2009 van de psycholoog M. Rebergen op 10 februari 2009 rapport uitgebracht, waarin hij de visie van de primaire verzekeringsarts heeft onderschreven. Bij besluit van 16 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1. Namens appellante is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft zij met name gesteld dat haar psychische klachten wel degelijk hun oorzaak vinden in de zwangerschap en bevalling, waartoe zij heeft gewezen op nadere verklaringen van haar huisarts van 24 april 2009 en van de psycholoog Rebergen voornoemd van 26 mei 2009. Het Uwv heeft als verweer een rapport van voormelde bezwaarverzekeringsarts van 22 april 2009 in het geding gebracht.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, dat het Uwv het standpunt dat de klachten van appellante op de datum in geding geen verband houden met de zwangerschap of bevalling voldoende heeft onderbouwd en dat de rechtbank onvoldoende reden ziet om het oordeel van de artsen van het Uwv met betrekking tot het ontbreken van een causaal verband als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW voor onjuist te houden. Er is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv bij het bepalen van zijn standpunt geen rekening heeft gehouden met de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (Lisv mededeling M. 99.47; hierna: de Standaard).
3. In het namens appellante ingestelde hoger beroep is vooral het eerder gestelde herhaald en gewezen op de onder 2.1 genoemde verklaringen van haar huisarts en de psycholoog Rebergen.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad merkt allereerst op, dat de stelling van appellante dat de rechtbank de Standaard onjuist zou hebben toegepast, door ervan uit te gaan dat deze in de weg staat aan het in dit geval aannemen van een causaal verband als eerder bedoeld, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft slechts een verkorte weergave van de Standaard gegeven en gesteld, dat de artsen van het Uwv - hoewel niet expliciet in hun rapporten vermeld - kennelijk wel met de Standaard rekening hebben gehouden.
4.3. De Raad kan het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv niet voor onjuist houden. Het gaat hier niet om een post natale depressie, maar om een aanpassingsprobleem. Het vermogen om draagkracht (na verloop van tijd) af te stemmen op de draaglast wordt met name bepaald door in de persoon gelegen factoren, die al voor de zwangerschap en bevalling aanwezig waren. Met andere woorden, voor de aanpassingsproblematiek was de zwangerschap en bevalling wel luxerend, maar deze zijn niet (meer) als de directe oorzaak ervan aan te merken. Daartegenover leggen de eerder genoemde verklaringen van de huisarts van 24 april 2009 en van Rebergen van 26 mei 2009 onvoldoende gewicht in de schaal. Zij volstaan met de mededeling dat er wel sprake is van een causaal verband, maar geven daarvoor geen nadere onderbouwing.
4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en H. Bolt en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.