09/5759, 09/5761, 09/5762, 09/5763, 09/5764, 09/5766, 09/5768, 09/5769, 09/5770 CSV
als bedoeld in artikel 21a van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009, 08/1817, 08/1220, 08/1235, 08/1310, 08/1236, 08/1195, 08/1194, 08/1283 en 08/1263 (hierna: aangevallen uitspraken),
[transportbedrijf ], gevestigd te [vestigingsplaats 1]
[naam carrosserie bedrijf ], gevestigd te [vestigingsplaats 2]
[naam NV], gevestigd te [vestigingsplaats 3]
[naam autoschade bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats 4]
[naam B.V. 2], gevestigd te [vestigingsplaats 3]
[naam B.V. 3] gevestigd te [vestigingsplaats 5]
[naam B.V. 4], gevestigd te [vestigingsplaats 6]
[naam B.V. 5], gevestigd te [vestigingsplaats 7]
[naam B.V. 6], gevestigd te [vestigingsplaats 8] (hierna: betrokkenen)
Datum uitspraak: 1 juni 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Namens betrokkenen heeft mr. H.T.M. Bartels, werkzaam bij KBS Accountants & Consultants te Geleen, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 februari 2010 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 2 april 2010 heeft mr. H.T.M. Bartels namens betrokkenen de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft bij brief van 14 oktober 2010 laten weten te refereren aan het oordeel van de Raad en heeft geen nader verweer gevoerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Artikel 21a, eerste lid, eerste volzin, van de Beroepswet bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De Raad stelt vast dat appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en dat betrokkenen een verzoek om veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkenen hebben gedaan.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal de proceskostenveroordeling met de factor 1,5 worden verhoogd omdat sprake is van vier of meer samenhangende zaken. De kosten worden begroot op € 437,- x 1,5 = € 655,50 in hoger beroep (verweerschrift). De Raad merkt daarbij op dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken appellant reeds heeft veroordeeld in de door betrokkenen tijdens de procedure in eerste aanleg gemaakte proceskosten.
Voor zover mr. Bartels heeft beoogd een integrale vergoeding van zijn salariskosten te verkrijgen, wijst de Raad op artikel 2, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarin is bepaald dat de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 655,50.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.