[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 september 2009, 08/4799 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juni 2011
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Namens appellante is een nadere medische verklaring toegezonden van dr. H.L.S.M. Busard, zenuwarts, van 24 februari 2010, waarop door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn, zoals was aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
1.1. Appellante heeft laatstelijk gewerkt als kassiere in een deeltijdse omvang. Op 10 juni 2000 is zij voor die werkzaamheden uitgevallen wegens buikklachten. Daarna heeft zij tevens tendo-myogene klachten en stemmingsklachten gekregen. Bij besluit van 14 juni 2001 is geweigerd appellante met ingang van 9 juni 2001 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Bij besluit van 10 september 2002 heeft het Uwv het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Dit besluit van 10 september 2002 is, na daartegen ingesteld beroep en hoger beroep, in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Op 17 juni 2004 heeft appellante zich ziek gemeld met long- en benauwdheidsklachten. Per 13 december 2004 is zij hersteld verklaard.
1.3. Per 26 januari 2006 heeft appellante zich ziek gemeld wegens hartklachten. Appellante is op 13 november 2007 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft informatie gevraagd en verkregen van R.M. Tjon Joe Gin, de behandelend cardioloog van appellante. Deze verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2007, waarbij beperkingen zijn aangegeven in de rubrieken persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische handelingen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante met inachtneming van de in de FML neergelegde beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan een drietal door hem geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Op grond van deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2008 aan appellante meegedeeld dat voor haar met ingang van 24 januari 2008 geen recht op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 januari 2008. Bij besluit van 15 september 2008 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 24 juni 2008, aangevuld op 20 augustus 2008 en 10 september 2008.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 september 2008 (bestreden besluit). Ter ondersteuning van de door haar aangevoerde gronden heeft zij medische informatie in het geding gebracht, onder meer een neuro-psychiatrische rapport van dr. Busard van 15 juni 2009.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze beslissingen zijn gebaseerd op het oordeel van de rechtbank dat het Uwv bij het bestreden besluit op goede gronden heeft aangenomen dat per de datum in geding, 24 januari 2008, geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke in de FML van 19 november 2007 zijn neergelegd. Naar haar oordeel moet appellante op de in geding zijnde datum in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid. Omdat het Uwv, hangende het beroep bij de rechtbank, twee van de geselecteerde functies heeft laten vervallen en twee nieuwe functies heeft geselecteerd en de geschiktheid van die functies pas in beroep heeft toegelicht, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Gelet op de daarbij gegeven toelichting op de geschiktheid van de functies, die zij als toereikend heeft beschouwd, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
4. Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de oordelen van de rechtbank betwist en heeft daartoe de gronden herhaald die reeds door haar in beroep waren aangevoerd. Kort gezegd heeft appellante herhaald dat zij zodanige beperkingen in haar psychische en lichamelijke belastbaarheid ondervindt, dat zij over geen enkele relevante en in loonvormende arbeid vertaalbare restcapaciteit beschikt. Zij is van mening dat zij op en na de datum in geding, 24 januari 2008, als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA dient te worden aangemerkt en zij beroept zich daarbij op de verklaringen van de haar behandelend artsen, alsmede op de rapporten van dr. Busard van 15 juni 2009 en 24 februari 2010.
5. Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het rapport van dr. Busard van 24 februari 2010 vormt, volgens een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, geen reden tot het innemen van een ander standpunt dan in het bestreden besluit is neergelegd. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft daartoe overwogen dat dr. Busard in zijn betoog ten aanzien van de diagnostiek is te volgen echter niet in zijn redenering ten aanzien van de beperkingen. De redenering ten aanzien van de beperkingen op psychisch terrein berust, volgens bedoelde bezwaarverzekeringsarts, voor een groot deel op de beperkingen zoals appellante die ervaart en niet op algemeen aanvaarde medische maatstaven.
6.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende draagkrachtige bevindingen van (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv en tevens dat de in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan haar oordelen ten grondslag heeft gelegd en maakt deze tot de zijne. De Raad ziet in hetgeen dr. Busard in zijn rapporten van 15 juni 2009 en 24 februari 2010 heeft neergelegd onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen. Naar het oordeel van de Raad voldoen de conclusies van dr. Busard niet aan de wettelijke maatstaven om te komen tot de vaststelling dat sprake is van beperkingen als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, verdergaand dan de in de FML van 19 november 2007 neergelegde beperkingen. De Raad heeft eerder in deze zin geoordeeld, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 30 maart 2007, LJN BA2096.
6.2. Op grond van bovenstaande overweging is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen reden één van de partijen te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.