ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3209 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit inzake uitkeringen voor oorlogsgetroffenen wegens onzorgvuldige motivering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 25 februari 2010, waarin zijn aanvraag voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) was afgewezen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen informatie was ingewonnen bij de behandelend oogarts van de appellant met betrekking tot zijn oogklachten. Dit leidde tot de conclusie dat de motivering van het besluit onvoldoende deugdelijk was.

De appellant had eerder aanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen op basis van de woonplaatseis en het ontbreken van dringende medische redenen. Na een wetswijziging in 2008 had de appellant opnieuw een aanvraag ingediend, die wederom was afgewezen. De Raad constateerde dat de psychische klachten van de appellant, die verband hielden met zijn oorlogservaringen, niet voldoende waren om te spreken van blijvende invaliditeit volgens de Wubo. De Raad vond echter dat de oogklachten van de appellant niet adequaat waren beoordeeld, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van de appellant gegrond werd verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de Pensioen- en Uitkeringsraad werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de appellant het door hem betaalde griffierecht vergoed zou krijgen.

Uitspraak

10/3209 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], U.S.A., (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 26 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 februari 2010, kenmerk BZ 9327, JZ/Y70/2010. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2011. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in maart 2005 een aanvraag ingediend in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wubo. Bij besluiten van 13 september 2005 is hierop afwijzend beslist, ten aanzien van de Wuv op de grond dat geen sprake was geweest van vervolging in de zin van die wet. In het kader van de Wubo werd vastgesteld dat appellant wel oorlogsgeweld in de zin van die wet heeft meegemaakt, namelijk internering tijdens de Bersiap-periode in de Kaderschool en het weeshuis Pa van der Steur. De aanvraag werd echter afgewezen omdat appellant niet in Nederland woonde en er geen dringende medische reden was voor emigratie destijds en evenmin sprake was van slechte financiële omstandig-heden. Er was volgens verweerder geen sprake van een bijzondere hardheid in de zin van artikel 3 van de Wubo. Bij besluit van 25 april 2006 is het door appellant tegen dit laatste besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Nadat de woonplaatseis in artikel 3 van de Wubo na een wetswijziging per 15 mei 2008 was vervallen, heeft appellant in mei 2009 opnieuw een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandig-heden of een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft verweerder hierop afwijzend beslist, welke afwijzing is gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit. Overwogen is dat de lichamelijke klachten van appellant (rug- en nekklachten, hypertensie, hoog cholesterol en oogklachten) niet in verband staan met de oorlogservaringen. Wel is aanvaard dat de psychische klachten van appellant - kenmerken van een post-traumatisch stress-syndroom - in verband staan met de oorlogservaringen. Gezien de beperkingen die appellant hiervan ondervindt (geringe tot matige slaapproblemen en zeer geringe beperkingen in de stressadaptatie) is volgens verweerder geen sprake van blijvende invaliditeit in de zin van artikel 2 van de Wubo.
2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat ook zijn oogklachten zijn toe te schrijven aan zijn ervaringen in de Bersiap-periode, dat bepaalde gebeurtenissen in zijn geheugen gegrift staan, dat hij last heeft van nachtmerries en een geheugenstoornis en dat hij de rest van zijn leven de gevolgen zal ondervinden van de vreselijke Bersiap-tijd.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. In hetgeen appellant heeft aangevoerd vindt de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen die appellant als gevolg van de psychische klachten ondervindt bij het bestreden besluit zijn onderschat. Er zijn kenmerken van een PTSS met nacht-merries, af en toe herbelevingen, mijdgedrag en een verhoogd arousal, alles in een milde vorm. De enige hinder die appellant hiervan ondervindt is het slaapprobleem. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van invaliditeit in de zin van artikel 2 van de Wubo. Voor een verband van de internering met de klachten van het geheugen van appellant ziet de Raad in de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunten.
3.2. Over de oogklachten van appellant bevatten de in dit geding voorhanden zijnde gegevens alleen de informatie dat appellant beiderzijds een cataractoperatie heeft ondergaan en dat zijn retina niet vlak zou zijn. Zoals appellant in beroep ook heeft erkend, is cataract een gevolg van het vorderen van de leeftijd. Hij heeft echter zijn al in bezwaar naar voren gebrachte grief dat zijn andere oogklachten (retinaprobleem, “kampogen”) een gevolg zijn van zijn ervaringen tijdens de Bersiap-periode in beroep gehandhaafd. Er is naar het oordeel van de Raad ten onrechte ten behoeve van het bestreden besluit geen informatie ingewonnen bij de behandelend oogarts van appellant. Dit besluit is dus voor wat betreft de oogklachten op een onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en berust op een onvoldoende deugdelijke motivering. Het besluit komt dus wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant gegrond te worden verklaard.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en H.C.P. Venema en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) T.J. van der Torn.
HD