10/2546 AW t/m 10/2549 AW
op de hoger beroepen van:
[Appellant 1], wonende te [woonplaats],
[Appellant 2], wonende te [woonplaats],
[Appellant 3], wonende te [woonplaats],
[Appellant 4], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 maart 2010, 09/808 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg (hierna: college)
Datum uitspraak: 19 mei 2011
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2011, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellanten 1, 3 en 4 zijn verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten waren werkzaam als juridisch medewerker werk, zorg en inkomen bij de gemeente Hardenberg. Na een reorganisatie is binnen de gemeente Hardenberg per 1 januari 2006 de nieuwe afdeling Werk, Welzijn en Educatie (WWE) ontstaan. Binnen deze afdeling zijn een beleidsbureau en een bedrijfsbureau ingesteld. Appellanten zijn sinds 1 januari 2006 werkzaam bij het bedrijfsbureau.
1.2. In verband met de reorganisatie heeft het college de binnen de afdeling WWE voorkomende functies opnieuw beschreven. Op appellanten is de functie van kwaliteitsmedewerker van toepassing verklaard. Bij besluiten van 5 december 2008 heeft het college de beschrijving van deze functie vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van de rompfunctie vakspecialist interne dienstverlening B en is als peildatum 1 januari 2007 gehanteerd.
1.3. De tegen deze besluiten door appellanten gemaakte bezwaren heeft het college bij besluiten van 20 april 2009 (hierna: bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.1. Appellanten hebben in hoger beroep naar voren gebracht, kort samengevat, dat bij de beschrijving van de functie van kwaliteitsmedewerker ten onrechte de rompfunctie vakspecialist interne dienstverlening B als uitgangspunt is genomen. Volgens appellanten komt, gezien de diverse werkzaamheden die zij verrichten, waaronder het behandelen van bezwaar- en beroepsprocedures, de rompfunctie vakspecialist externe dienstverlening A het meest in aanmerking. Daarbij hebben zij erop gewezen dat deze rompfunctie ook uitgangspunt was bij de beschrijving van de door hen voorheen uitgeoefende functie van juridisch medewerker werk, zorg en inkomen, terwijl hun werkzaamheden eerder zijn uitgebreid dan zijn ingeperkt. Verder hebben appellanten aangevoerd dat de door hen uitgeoefende werkzaamheden ten minste voor de helft extern zijn gericht, terwijl het college is uitgegaan van een intern gerichte functie.
3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad stelt voorop dat het hier gaat om een organiek systeem van functie-waardering, waarin de zwaarte van organieke functies wordt gewogen in samenhang met de totale organisatieopbouw. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 30 juni 2005, LJN AT9173 en TAR 2006, 8 en CRvB 18 december 2008, LJN BG8848) komt daarom bij het vaststellen van de functiebeschrijving aan het bestuursorgaan beleidsvrijheid toe. Anders dan bij een zogenoemde mensfunctiebeschrijving gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om de door het bestuursorgaan aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die het bestuursorgaan voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving met terughoudendheid moet plaatsvinden.
4.2. Functiebeschrijving vindt volgens de systematiek van de toepasselijke regeling plaats op hoofdlijnen aan de hand van zogeheten rompfuncties, in dit geval die van vakspecialist interne dienstverlening B. Naast algemene taken zijn specifieke op de betrokken functie toegespitste taken vermeld.
4.3. De Raad heeft in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding gevonden om de voor hun functie vastgestelde functiebeschrijving in rechte onhoudbaar te achten. Daarbij overweegt de Raad dat de functie van kwaliteitsmedewerker is ondergebracht bij het bedrijfsbureau, waar vooral beherende, uitvoerende en controlerende taken worden uitgevoerd. Bij het beleidsbureau zijn daarentegen de binnen de afdeling WWE voorkomende beleidsmatige functies ondergebracht. Dat bij de beschrijving van de functie van appellanten, anders dan voorheen, een rompfunctie op het niveau van vakspecialist B tot uitgangspunt is genomen acht de Raad, mede gezien de nieuwe organisatorische inbedding van de functie, niet onaanvaardbaar. Daarbij wijst de Raad erop dat het college onweersproken heeft gesteld dat er binnen de gemeente diverse andere functies voorkomen waarin het behandelen van bezwaar- en beroepsprocedures tot de taken behoort en die zijn beschreven aan de hand van een rompfunctie vakspecialist B. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functie van kwaliteitsmedewerker weliswaar externe elementen bevat, maar in overwegende mate een intern karakter heeft. Ter zitting hebben appellanten nog aangevoerd dat er verschillen bestaan tussen de functiebeschrijving en de door hen feitelijk verrichte werkzaamheden. Gezien het onder 4.1 uiteengezette toetsingskader bij organieke functiebeschrijvingen kan aan hetgeen appellanten in dit verband naar voren hebben gebracht echter geen betekenis toekomen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.