ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5653 + 09/5654 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van niet-verzekerd zijn voor de ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De appellante, een weduwe woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar echtgenoot, die op 12 februari 2008 was overleden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De appellante voerde aan dat zij als weduwe recht had op de uitkering en dat zij bereid was om premies te betalen voor de vrijwillige verzekering.

De Raad overwoog dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, waardoor hij niet verzekerd was onder de ANW. De Raad concludeerde dat de aanvraag voor postume deelname aan de vrijwillige verzekering te laat was ingediend en dat er geen omstandigheden waren die de niet-tijdige aanvraag verschoonbaar maakten. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestond, omdat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was op het moment van overlijden, en dat de aanvraag voor postume deelname aan de vrijwillige verzekering niet tijdig was ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd aan een van de partijen.

Uitspraak

09/5653 + 09/5654 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2009, 08/4157 en 09/1983 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 27 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren in 1960, woont in Marokko. Haar echtgenoot, geboren in 1922, is op 12 februari 2008 overleden. Ten tijde van zijn overlijden was hij eveneens woonachtig in Marokko. De echtgenoot van appellante ontving tot zijn overlijden een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Bij brief gedateerd 4 maart 2008 heeft appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft de Svb de aanvraag om een nabestaandenuitkering afgewezen. Ter motivering is aangegeven dat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
2.1. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellante aangevoerd dat zij als weduwe van haar overleden echtgenoot recht heeft op een ANW-uitkering. Daaraan heeft zij toegevoegd dat zij bereid is om premie te betalen voor de vrijwillige verzekering om recht te krijgen op dit pensioen.
2.2. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de Svb appellante in de gelegenheid gesteld namens haar overleden echtgenoot een aanvraag te doen voor postume deelname aan de vrijwillige verzekering voor de ANW.
2.3. Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft de Svb de aanvraag om postume deelname aan de vrijwillige verzekering afgewezen. Ter motivering wordt opgemerkt dat de verplichte verzekering van, haar overleden echtgenoot [B], in ieder geval is geëindigd op 1 januari 2000. [B] was in aansluiting daarop bevoegd de verzekering op vrijwillige basis voort te zetten. [B] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Pas na zijn overlijden is door appellante namens [B] een verzoek ingediend om postuum deel te nemen aan de vrijwillige verzekering. Daarmee is dat verzoek niet tijdig gedaan. Onder verwijzing naar de artikelen 63a en 63b van de ANW wordt geconcludeerd dat [B] niet postuum mag deelnemen aan de vrijwillige verzekering.
3.1. Bij besluit van 23 september 2008 (besluit 1) heeft de Svb het besluit van 9 mei 2008 gehandhaafd en het tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
3.2. Bij besluit van 6 februari 2009 (besluit 2) heeft de Svb het besluit van 6 augustus 2008 gehandhaafd en het tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. [B] had zich voor 1 januari 2001 dienen aan te melden voor de vrijwillige verzekering krachtens de Anw.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
5.1. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij weduwe is en bereid is alsnog voor haar overleden echtgenoot de premies voor de vrijwillige verzekering te voldoen.
5.2. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen op de grond dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW. Voorts is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd de echtgenoot van appellante postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
5.3. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
5.4. Voor zover de echtgenoot van appellante op grond van zijn AOW-pensioen tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd is geweest krachtens de volksverzekeringen op grond van het met ingang van die datum vervallen artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), bestond voor hem de mogelijkheid zich na die datum vrijwillig te verzekeren. Vast staat dat de echtgenoot van appellante van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat de echtgenoot van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW, zodat in zoverre geen aanspraak bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens die wet.
5.5. Voorts stelt de Raad vast dat door appellante niet is betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in combinatie met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering bestaat.
5.6. Met betrekking tot de weigering van de Svb de echtgenoot van appellante postuum te laten deelnemen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW, is de Raad, met de Svb, van oordeel dat de aanvraag daartoe te laat is ingediend. Door appellante is niets aangevoerd dat zou kunnen meebrengen dat de niet-tijdige aanvraag om deelname aan de vrijwillige verzekering verschoonbaar moet worden geacht.
5.7. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling van één van de partijen ziet de Raad geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.A. van Amerongen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
EF