ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-192 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen besluit eigen bijdrage zorg AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Centraal Administratiekantoor (CAK) van 19 juni 2007. Dit besluit betrof de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Appellante had in een brief van 2 juli 2007 haar bezwaren geuit, maar het CAK verklaarde later haar bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellante stelde dat er sprake was van een misverstand over de zorguren en dat zij dacht dat haar bezwaar tijdig was ingediend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad stelde vast dat de brief van 2 juli 2007, hoewel niet expliciet als bezwaarschrift aangeduid, wel degelijk als zodanig kon worden aangemerkt. De Raad vond dat het CAK had moeten informeren naar de bedoeling van appellante, aangezien deze in haar brief van 8 augustus 2007 aangaf in de veronderstelling te zijn dat haar bezwaar in behandeling was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, met de opdracht aan het CAK om opnieuw op het bezwaar te beslissen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen zorgverzekeraars en verzekerden, vooral in situaties waar misverstanden kunnen ontstaan over de tijdigheid van bezwaar en de inhoud van besluiten. De Raad oordeelde dat appellante recht heeft op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht van € 110,--.

Uitspraak

10/192 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 december 2009, 08/3789 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 11 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld op de zitting van 30 maart 2011. Partijen zijn met bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het Centraal Administratiekantoor (hierna: CAK) heeft namens VGZ aan appellante een eigen bijdrage in rekening gebracht voor ontvangen zorg op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) gedurende onder meer de periodes 1 t/m 13 van 2006.
1.2. Bij brief van 15 mei 2007 heeft appellante aan CAK te kennen gegeven dat zij sinds januari 2006 geen gezinshulp heeft ontvangen. Zij heeft CAK verzocht te onderzoeken of bij het opleggen van eigen bijdrage is uitgegaan van het correcte aantal uren ontvangen zorg.
1.3. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft CAK besloten de eigen bijdrage voor de periode van week 50 van 2005 tot en met week 44 van 2006 niet te herzien. CAK heeft daarbij te kennen gegeven dat na onderzoek bij de thuiszorginstelling is gebleken dat het aantal zorguren, waarop de eigen bijdrage is gebaseerd, correct is vastgesteld.
1.4. Bij brief van 2 juli 2007, geadresseerd aan Graydon, te Amsterdam, heeft appellante het volgende te kennen gegeven: ”Naar aanleiding van uw brief van 19 juni j.l. wil ik een en ander toch eens duidelijk op papier zetten. (...) In den beginne kwamen diverse personen van de Zuidzorg. (...) Na de geringe zorg vielen gepeperde rekeningen binnen. (...) Na diverse telefoontjes bleek dat de wekelijkse hulp tot oktober 2006 in rekening werd gebracht terwijl die hulp al in januari 2006 was gestopt. Het CAK te Den Haag blokkeerde onmiddellijk de bijdrage en zou de Zuidzorg te Eindhoven informeren. (...) Ook had ik met iemand van het kantoor Den Haag voordien een afspraak dat de openstaande bedragen met € 40,-- per maand zouden worden ingehaald. Daarom bevreemdt het mij dat ik een incassobureau op mijn dak krijg. Ik zal een fotokopie van dit schrijven aan het CAK te Den Haag zenden zodat het euvel is opgelost.”
2. Bij brief van 8 augustus 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2007. Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft het VGZ dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante als reden voor de termijnoverschrijding heeft aangevoerd dat er een misverstand is ontstaan met betrekking tot de aan haar toebedeelde zorguren en dat hierover veelvuldig is gecorrespondeerd en getelefoneerd. In de aangevoerde reden heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het lag op de weg van appellante om in ieder geval pro forma bezwaar te maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat in de in 1.4 weergegeven brief uitdrukkelijk staat dat appellante van mening is dat de beslissing van 19 juni 2007 uitgaat van een onjuiste vaststelling van de feiten, dat een betalingsregeling is getroffen en dat er geen grondslag is voor invordering van de opgelegde eigen bijdragen. Aangezien appellante zich met deze stelling onmiskenbaar op het standpunt stelt dat het besluit van 19 juni 2007 ten onrechte is genomen, is de brief van de gemachtigde van appellante van 2 juli 2007 aan te merken als bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 19 juni 2007. Dat appellante de brief van 2 juli 2007, anders dan de brief van 8 augustus 2007, niet met zoveel woorden aanduidt als ‘bezwaarschrift’ maakt dit niet anders. De Raad merkt daarbij nog op dat appellante, blijkens de brief van 8 augustus 2007, in de veronderstelling verkeerde dat zij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2007. Deze brief kent namelijk als aanhef ‘Alhoewel e.e.a. nog in behandeling is…’. Voor zover voor CAK de bedoeling van appellante met de brief van 2 juli 2007 niet duidelijk was, had het op de weg van CAK gelegen om daarnaar te informeren.
4.2. Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen komt de Raad tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2007. De aangevallen uitspraak kan reeds hierom niet in stand blijven.
4.3. CAK zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van appellante. De Raad merkt daarbij op dat ook moet worden bezien of sprake is van een met appellante getroffen betalingsregeling. Tenslotte wijst de Raad er op dat uit de bijlage bij het besluit van 19 juni 2007 niet duidelijk is geworden waarom er een verschil bestaat tussen het door CAK aangenomen aantal zorguren in de periode in geding en het aantal zorguren waar appellante van uit gaat. Volgens deze bijlage zou appellante zich ten tijde van de controle op het aantal zorguren op het standpunt hebben gesteld dat zij in de periode in geding steeds 15 minuten per week zorg heeft ontvangen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2008 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat CAK opnieuw op het bezwaar van appellante beslist met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat CAK aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
(get.) H.C.P. Venema.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD