[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juli 2010, 10/1615 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2011
Namens appellant heeft mr. M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 april 2011, waar partijen - na voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
1.1. Appellant, gebore[in] 1959, heeft op 20 februari 1986 een uitkering aangevraagd ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in verband met arbeidsongeschiktheid als gevolg van psychische klachten en klachten (na een eerdere fractuur) aan zijn rechterarm.
1.2. Bij besluit van 14 oktober 1987 heeft een rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd om aan appellant een AAW-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet voldeed aan de inkomenseis. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag is arbitrair vastgesteld op 2 september 1981. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3. Op 19 mei 1995 heeft appellant een AAW-uitkering aangevraagd in verband met arbeidsongeschiktheid sinds 1973. Bij een besluit van 15 april 1996 is geweigerd om aan appellant een AAW-uitkering toe te kennen per 1 januari 1973, omdat appellant niet voldeed aan de inkomenseis. Voorts is bij besluit van 15 april 1996 geweigerd aan appellant een AAW-uitkering toe te kennen per 1 januari 1989, omdat appellant vanaf 1 januari 1990 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Deze twee besluiten staan eveneens in rechte vast.
1.4. Op 21 september 2009 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd in verband met chronische pijn aan zijn rechterarm. Hij gaf daarbij op dat de arbeidsongeschiktheid vóór zijn 17e verjaardag, [in] 1976, is begonnen. Appellant heeft bij dit verzoek een schrijven gevoegd van orthopedisch chirurg dr. P.A. Nolte van 2 juli 2009. Nolte maakt melding van de diagnose posttraumatische artrose elleboog en een voorgestelde behandeling met een afneembare gipsspalk elleboog.
1.5. Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld deze aanvraag niet in behandeling te nemen.
1.6. In bezwaar heeft verzekeringsarts A.W. Langendam op 18 januari 2010 verwezen naar het rapport van verzekeringsarts P. Kok van 19 januari 1987 en het rapport van de verzekeringsarts T. Njoo van 13 november 1995, waarin de door appellant genoemde medische feiten ook zijn vermeld.
1.7. Bij besluit op bezwaar van 26 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 22 oktober 2009 herzien en de aanvraag om een Wajong-uitkering opgevat als een verzoek om terug te komen van de eerdere beslissingen van 14 oktober 1987 en 15 april 1996. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard omdat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding geven terug te komen op de beslissingen van 14 oktober 1987 en 15 april 1996.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door specialist dr. P.A. Nolte ingezette behandeling een nieuw feit is, op grond waarvan duidelijk is geworden dat de verzekeringsartsen in 1987 en 1995 de beperkingen aan de rechterarm van appellant onjuist hebben vastgesteld.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aanvraag van appellant van een uitkering ingevolge de Wajong met ingang van [in] 1977 dient te worden beoordeeld aan de hand van de destijds geldende bepalingen van de AAW. Uit de overwegingen 1.2 en 1.3 blijkt dat over het recht op uitkering ingevolge de AAW reeds in 1987 en 1996 door de rechtsvoorganger van het Uwv besluiten zijn genomen, welke besluiten in rechte zijn komen vast te staan. In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat degene die een bestuursorgaan verzoekt om terug te komen van een besluit gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden die dit terugkomen kunnen rechtvaardigen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen in 1987 en 1995 niet hebben miskend dat appellant beperkingen heeft bij het gebruik van zijn rechterarm. De verzekeringsartsen hebben melding gemaakt van het feit dat pro- en supinatie van de rechterarm van appellant niet mogelijk is en hebben beperkingen aangenomen.
De Raad is van oordeel dat de informatie van de behandelend specialist niet is terug te voeren op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, maar uitsluitend berust op een nadere beoordeling door die specialist van de reeds lang bekende feiten en omstandigheden. De thans door de behandelend specialist ingezette behandeling kan niet als een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt.
4.3. De Raad komt tot de slotsom dat het Uwv zich terecht bevoegd heeft geacht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Awb de aanvraag van appellant af te wijzen. In hetgeen door appellant is gesteld, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kon maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2011.