[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 oktober 2009, 09/324 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2011
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2010, waar appellant niet is verschenen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
Tijdens de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad de behandeling van het geding heeft geschorst. Het Uwv heeft een expertise laten verrichten door H. Kondakci, psychiater. Bij rapport van 30 oktober 2010 heeft Kondakci omtrent appellant verslag uitgebracht.De verzekeringsarts A.J. Hoffman heeft op 4 november 2010 in reactie op dit rapport gesteld dat er geen grond is om terug te komen op het ingenomen standpunt.
Mr. Strijbosch heeft op 20 december 2010 een behandelplan van 14 december 2010 en een brief van 16 december 2010 van i-psy aan de Raad gezonden. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 18 maart 2011. Appellant is, met bericht, niet verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
1.1. Appellant is op 15 juli 1991 als gevolg van maagklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker. Aan hem is in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Later heeft appellant ook psychische klachten gekregen in verband waarmee zijn uitkering met ingang van 13 oktober 1994 is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling met toepassing van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft in 2008 een medisch en arbeidskundig heronderzoek plaats gehad. Op basis van de bevindingen en conclusies hiervan heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2008 de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 2 februari 2009 herzien naar de klasse 15 tot 25%.
1.3. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft dossieronderzoek door een bezwaarverzekeringsarts plaatsgevonden. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek is bij besluit van 9 januari 2009 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig was omdat er geen informatie is ingewonnen bij de behandelende sector en geen expertise is verricht. Het bezwaar tegen de functie productiemedewerker met Sbc-code 111180 hierop neerkomend dat te veel moet worden samengewerkt en sprake is van een te grote eindverantwoordelijkheid, wordt gehandhaafd. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv appellant alsnog door een psychiater laten onderzoeken. Deze arts heeft zich kunnen vinden in de vaststelling van de belastbaarheid van appellant, als neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 november 2008.
4.1. De Raad ziet zich voor de vraag gesteld of, mede gelet op de rapportage van psychiater Kondakci, het verzekeringsgeneeskundige onderzoek als voldoende zorgvuldig is aan te merken en of de resultaten van dat onderzoek als grondslag voor de deskundige schatting kunnen worden aanvaard.
4.2. De Raad beantwoordt de in 4.1 geformuleerde vragen bevestigend. De door het Uwv geraadpleegde psychiater heeft op basis van zijn onderzoek als diagnoses genoemd: afhankelijkheid van cannabis en alcohol en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met theatrale en narcistische trekken. Hij acht de voor appellant vastgestelde belastbaarheid juist. Namens het Uwv is in reactie op dit rapport gesteld dat het geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten bevat en geen gronden om het ingenomen standpunt niet juist te achten. De Raad kan dit standpunt onderschrijven en overweegt voorts dat hij ook uit de namens appellant overgelegde reactie van i-psy, die niet ziet op de in geding zijnde datum van
2 februari 2009 en ook geen commentaar geeft op de voor appellant in aanmerking genomen beperkingen, niet kan afleiden dat er een verkeerde inschatting is gemaakt van de gezondheidssituatie van appellant en de daarbij behorende beperkingen. Met betrekking tot de opmerking inzake de lange weg die appellant nog heeft te gaan alvorens hij zijn herintreding in loonvormende arbeid kan verwezenlijken, merkt de Raad op dat deze kennelijk niet ziet op de vaststelling van de beperkingen, maar op de re-integratie, en als zodanig niet van belang is voor de beantwoording van de in dit geding voorliggende rechtsvraag.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op 2 februari 2009 in staat geacht moet worden tot het vervullen van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Met betrekking tot de bezwaren van appellant tegen de functie productiemedewerker met Sbc-code 111180 wijst de Raad op het rapport van de arbeidsdeskundige H.A. van der Leer van 1 december 2008, waarin staat vermeld dat er geen sprake is van veelvuldig overleg en/of diepgaande communicatie met collega’s alsmede op het verweerschrift van het Uwv in hoger beroep, waarin is aangegeven dat uit de functiebeschrijving blijkt dat de leidinggevende bevoegd en verantwoordelijk is om het personeel op het functioneren aan te spreken en hier geen (formele) taak is weggelegd voor de collega’s onderling.
5. Het overwogene onder 4.2 en 4.3 voert tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.