[Appellant], wonende te [woonplaats], Frankrijk, (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 21 april 2011
In dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die Wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 juli 2008, kenmerk BZ 47834, JZ/B70/2008. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Namens appellant is verschenen drs. A. Niemeijer-van Leeuwen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-ven Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend.
Op verzoek van de Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman een nader psychiatrisch onderzoek ingesteld, waarvan deze deskundige op 16 maart 2010 een rapport heeft uitgebracht.
Het geding is opnieuw behandeld op 10 maart 2011. Namens appellant is verschenen drs. R. Niemeijer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in november 2007 een aanvraag gedaan om te worden erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Bij besluit van 27 mei 2008 is op die aanvraag afwijzend beslist. Vastgesteld is dat appellant vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv en dat hij voldoet aan de wat betreft nationaliteit en woonplaats gestelde eisen. De psychische klachten, epilepsie en rugklachten staan echter naar het oordeel van verweerder niet in verband met de vervolging, maar zijn uit andere oorzaken ontstaan. De gebitsklachten van appellant bereiken volgens verweerder niet het niveau van ziekte of gebrek. Deze afwijzing is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit. Hierbij is het standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van ziekten of gebreken die in verband staan met de vervolging.
2. In beroep heeft appellant met name bestreden het standpunt van verweerder dat zijn epileptische aanvallen, rug- en gebitsklachten niet in verband staan met zijn vervolging. Hij heeft een beroep gedaan op de zogenoemde omgekeerde bewijslast en aangevoerd dat epilepsie onder andere psychologische oorzaken kan hebben die zelfs zeer ver in de tijd terug gaan. Namens hem is dit standpunt nader onderbouwd door drs. A. Niemeijer- van Leeuwen, die heeft benadrukt dat sprake is van een complexe diagnose epilepsie en dat de behandelend arts van appellant duidelijk een psychogene component heeft waargenomen. Bij appellant is al jarenlang sprake van regelmatig optredende kleinere ”absenties” van ongeveer een minuut, waarvoor bij neurologisch onderzoek nooit een verklaring is gevonden. Er zou te oppervlakkig onderzoek zijn verricht naar de oorlogservaringen van appellant en de gevolgen daarvan, zodat alsnog een grondiger onderzoek naar psychisch letsel bij appellant zou moeten plaatsvinden.
3. Van de zijde van verweerder is aangevoerd dat epilepsie volgens inzichten van de medische wetenschap een constitutionele aandoening is en dat voor de rugklachten evenmin een verband met de vervolging wordt aangenomen. Verwezen is naar het advies van de geneeskundig adviseur van verweerder, dat is gebaseerd op informatie van de huisarts, gegevens met betrekking tot een neurologisch onderzoek en een persoonlijk onderhoud met appellant.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In hetgeen van de zijde van appellant in beroep naar voren is gebracht heeft de Raad aanleiding gevonden voor een nader psychiatrisch onderzoek. Aan het rapport van prof. Koerselman ontleent de Raad dat appellant weliswaar een actief sociaal leven leidt, maar dat hij door de epilepsie daarin wel wordt belemmerd. Tijdens het onderzoek door deze deskundige deed zich bij appellant een aanval voor. Op basis van de voorhanden zijnde neurologische gegevens achtte prof. Koerselman het, hoewel niet volledig uit te sluiten, uiterst onwaarschijnlijk dat op neurologisch gebied een causale relatie zou bestaan met het oorlogsverleden van appellant. Wel achtte hij op psychiatrisch gebied een aantal verklaringen mogelijk, waarbij het in het geval van appellant om een conversiestoornis zou kunnen gaan. Het meest waarschijnlijk achtte prof. Koerselman dat sprake is van een emotionele ontlading, die zou kunnen worden geïnterpreteerd als een aanpassingsstoornis in de zin van DSM-IV. Ten tijde van zijn onderzoek trad een dergelijke ontlading op in de context van een verhaal van appellant over oorlogsherinneringen van zijn vader. Voor zover het inderdaad om een emotionele aanpassingsstoornis gaat, is op basis van het onderzoek volgens hem niet uit te sluiten dat het optreden daarvan wordt uitgelokt door emoties, die een verband (kunnen) hebben met de oorlogsherinneringen van appellant.
4.2. De Raad ziet in de bevindingen en conclusies van deze deskundige voldoende aanleiding om aan te nemen dat de klachten van appellant bestaande uit ”absenties” van ongeveer 30 seconden, die ongeveer één- à tweemaal per dag optreden, in oorzakelijk verband staan met de vervolging. Nu hierover geen volstrekte zekerheid is te verkrijgen en ook niet te verwachten is dat nader neurologisch onderzoek hieraan nog iets zal kunnen bijdragen, acht de Raad het voordeel van de twijfel voor appellant hier gerechtvaardigd.
4.3. De Raad heeft verder in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten gevonden om het standpunt van verweerder dat de rugklachten van appellant niet in verband staan met de vervolging en dat de gebitsklachten niet het niveau van ziekte of gebrek bereiken onjuist te achten.
5. Gezien hetgeen onder 4.2 is overwogen, treft het beroep op dit punt doel en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.