ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1100 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië en sinds 2004 woonachtig in Spanje, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant stelde dat hij tijdens de Japanse bezetting was geïnterneerd, maar de Raad oordeelde dat hij geen vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan, omdat hij niet was geïnterneerd in een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd. De Raad baseerde zich op de gedingstukken en de verklaring van de vader van de appellant, waarin geen bewijs van internering tijdens de Japanse bezetting werd aangetoond. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad zorgvuldig was en dat er geen gegevens waren die aan de juistheid van het standpunt van verweerder twijfels konden doen rijzen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier B. Bekkers.

Uitspraak

10/1100 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Spanje, (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 14 april 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 december 2009, kenmerk BZ 48652, JZ/T60/2009. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Appellant is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië. Eind 1953 is hij naar Nederland gekomen en sinds 2004 woont hij in Spanje. In september 2008 heeft hij een aanvraag gedaan in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo) en de Wuv.
1.2. In het kader van de Wubo is aangenomen dat appellant geïnterneerd is geweest in Klampok in Poerwokerto tijdens de zogenoemde Bersiap-periode en op die grond is erkend dat hij getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van die wet. Bij besluit van 1 december 2009 is echter geweigerd een periodieke uitkering en/of voorzieningen op grond van de Wubo toe te kennen, omdat geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij het in dit geding bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan, omdat hij tijdens de Japanse bezetting niet geïnterneerd is geweest in een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd. Vastgesteld is dat er gedurende de Japanse bezetting in Poerwokerto geen kamp is geweest waar kinderen geïnterneerd zijn geweest.
Klampok was pas tijdens de Bersiap-periode in gebruik als een kamp. Wel is na onderzoek gebleken dat appellant hierna ook nog in kamp Minangkabau geïnterneerd is geweest, maar dat vond ook plaats in de Bersiap-periode.
2. Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit op een zorgvuldig onderzoek en er zijn geen gegevens ingebracht die aan de juistheid van het daarbij ingenomen standpunt doen twijfelen. Uit de door appellant in beroep overgelegde brief van zijn vader van 27 juni 1948 blijkt evenmin van internering tijdens de Japanse bezetting. Wel spreekt hij van internering gedurende 15 maanden door extremisten, hetgeen het standpunt van verweerder ondersteunt.
3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
HD