ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2307
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een besluit inzake erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om herziening van een eerder besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1948 in het voormalige Nederlands-Indië, had in oktober 2008 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Dit verzoek werd in eerste instantie afgewezen op 17 december 2008, omdat de bedreigingen door pemoeda's niet onder de werking van de Wubo vielen. Appellant heeft vervolgens in juni 2009 een verzoek tot herziening ingediend, dat ook werd afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De Raad overwoog dat de invallen door Indonesiërs, waarbij appellant's zusje uit de wieg werd getrokken, niet als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo konden worden gekwalificeerd. De Raad stelde vast dat deze gebeurtenissen plaatsvonden na de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië, wat betekent dat ze niet onder de werkingssfeer van de Wubo vallen. De verklaringen van getuigen, waaronder de vader en nicht van appellant, ondersteunden deze conclusie. De Raad concludeerde dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toetsing kon doorstaan en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met B. Bekkers als griffier. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, gezien de ongegrondheid van het beroep.