als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 09/1115 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Minister)
Datum uitspraak: 11 april 2011
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 10 december 2010 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 10 december 2010 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 28 februari 2011. Appellant was aanwezig. De Minister is niet verschenen.
De uitspraak van de Raad van 10 december 2010 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 1 juli 2010. Het hogerberoepschrift is gedateerd 28 juni 2010. De enveloppe waarin het per post is verzonden, draagt het poststempel 4 juli 2010. Het hogerberoepschrift is op 6 juli 2010 bij de Raad ontvangen.
In het verzetschrift en ter zitting heeft appellant verklaard dat hij het hogerberoepschrift op 28 juni 2010 in een brievenbus tegenover zijn huis heeft gedeponeerd en dat deze brievenbus iedere werkdag wordt geleegd. Hij heeft het hogerberoepschrift niet aangetekend verzonden, omdat hij erop vertrouwde dat het tijdig bij de Raad zou worden bezorgd.
Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een (hoger)beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Aan de laatste voorwaarde is in dit geval voldaan. De vraag is of ook aan de eerste voorwaarde is voldaan, dus: of het hogerberoepschrift (uiterlijk) op 1 juli 2010 ter post is bezorgd. Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad wordt bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd, uitgegaan van het op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij de verzender aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. De enkele verklaring van appellant dat hij het hogerberoepschrift op 28 juni 2010 in de brievenbus heeft gedeponeerd, is daarvoor niet toereikend. Hierbij merkt de Raad voor de goede orde op dat het niet de vraag is of wel of niet geloof wordt gehecht aan deze verklaring van appellant. De Raad heeft slechts te beoordelen of wel of niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om het hogerberoepschrift als tijdig ingediend aan te merken. Dat is hier - dus - niet het geval.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring desondanks achterwege, indien - kort gezegd - de indiener van het (hoger)beroepschrift niet kan worden verweten dat de termijn is overschreden. Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad is daarvan geen sprake, als de indiener van het (hoger)beroepschrift heeft gekozen voor niet-aangetekende verzending daarvan. De gevolgen van die keuze komen voor risico van de indiener, in dit geval appellant.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2011.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.