ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1607
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De gemachtigde van appellant, I.T. Martens, had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 13 september 2010, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend. De Raad had de gemachtigde eerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gronden van het hoger beroep aan te voeren, maar na een verzoek om uitstel en een tweede verzoek om uitstel op de laatste werkdag voor zijn vakantie, was de termijn verlengd tot 27 augustus 2010. De gemachtigde stelde dat hij de brief van 9 juli 2010, waarin de Raad hem op de hoogte stelde van de termijn, niet had ontvangen en dat de Raad had moeten wachten tot zijn terugkeer van vakantie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gemachtigde van appellant zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om belangrijke poststukken tijdens zijn afwezigheid te kunnen afhandelen. De Raad concludeerde dat de brief van 9 juli 2010 wel degelijk was verzonden en ontvangen, en dat de gemachtigde het risico had genomen door pas op de laatste werkdag voor zijn vakantie om uitstel te vragen. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gemachtigden om tijdig en adequaat te reageren op juridische correspondentie, vooral in situaties waarin zij tijdelijk afwezig zijn.