ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2739WW-V+10-2740WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De gemachtigde van appellant, I.T. Martens, had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 13 september 2010, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend. De Raad had de gemachtigde eerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gronden van het hoger beroep aan te voeren, maar na een verzoek om uitstel en een tweede verzoek om uitstel op de laatste werkdag voor zijn vakantie, was de termijn verlengd tot 27 augustus 2010. De gemachtigde stelde dat hij de brief van 9 juli 2010, waarin de Raad hem op de hoogte stelde van de termijn, niet had ontvangen en dat de Raad had moeten wachten tot zijn terugkeer van vakantie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gemachtigde van appellant zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om belangrijke poststukken tijdens zijn afwezigheid te kunnen afhandelen. De Raad concludeerde dat de brief van 9 juli 2010 wel degelijk was verzonden en ontvangen, en dat de gemachtigde het risico had genomen door pas op de laatste werkdag voor zijn vakantie om uitstel te vragen. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gemachtigden om tijdig en adequaat te reageren op juridische correspondentie, vooral in situaties waarin zij tijdelijk afwezig zijn.

Uitspraak

10/2739 WW-V
10/2740 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 maart 2010, 08/3831 en 09/1718 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Datum uitspraak: 11 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
13 september 2010 heeft de Raad het namens appellant door I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 13 september 2010 heeft I.T. Martens namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 februari 2011, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 13 september 2010 berust op de overwegingen dat het ingediende hogerberoepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat en dat (de gemachtigde van) appellant dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
Bij brief van 26 mei 2010 is de gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de gronden van het hoger beroep aan te voeren. Bij brief van 21 juni 2010 heeft de gemachtigde van appellant om een nader uitstel van vier weken verzocht. Daarop is de termijn verlengd tot en met 21 juli 2010. Bij brief van 8 juli 2010, de laatste werkdag voor zijn vakantie, heeft de gemachtigde van appellant verzocht om een nader uitstel van vier weken, gerekend vanaf
15 augustus 2010. Bij aangetekend verzonden brief van 9 juli 2010 heeft de Raad de termijn voor het indienen van de gronden verlengd tot en met 27 augustus 2010 en medegedeeld dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat hij de brief van 9 juli 2010 niet heeft ontvangen en verzoekt hij de Raad om een kopie van die brief en om de gegevens inzake de aangetekende verzending daarvan. De gemachtigde van appellant heeft aangevoerd dat de brief van 9 juli 2010 hoe dan ook niet verzonden had mogen worden, dat de Raad had moeten wachten tot zijn terugkeer van vakantie en dat het verzoek om uitstel van vier weken, gerekend vanaf 15 augustus 2010, gehonoreerd had moeten worden.
Bij brief van 29 september 2010 zijn de gevraagde gegevens aan de gemachtigde van appellant gezonden. Bij brief van
12 oktober 2010 heeft de gemachtigde van appellant betoogd dat geen direct verband kan worden vastgesteld tussen de brief van 9 juli 2010, de aantekeningen in het verzendregister van de Raad, en de voorliggende zaak.
De Raad is allereerst van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de brief van 9 juli 2010 de gemachtigde van appellant heeft bereikt. Uit het verzendregister blijkt dat op 9 juli 2010 een aangetekende brief is verzonden aan de SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer in de zaak met het registratienummer 10/2739. Uit informatie van TNT Post blijkt dat deze brief op 12 juli 2010 bij de geadresseerde is afgeleverd.
De Raad is vervolgens van oordeel dat het op de weg van de gemachtigde van appellant had gelegen om afdoende maatregelen te treffen om kennisneming en afhandeling van (belangrijke) poststukken tijdens zijn vakantie mogelijk te maken. Door pas op de laatste werkdag voor zijn vakantie een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden in te dienen, heeft hij bovendien het voorzienbare risico genomen dat hij het antwoord van de Raad niet voor zijn vakantie zou ontvangen. Mede gelet op de voorgeschiedenis mocht de gemachtigde van appellant er ook niet van uitgaan dat zijn hernieuwde verzoek om uitstel (onverkort) zou worden ingewilligd.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL