ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2764 AOW-V+10/2765 AOW-V+10/2766 AOW-V+10/2767 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage op 7 april 2010. De Raad had in een eerdere uitspraak op 27 augustus 2010 het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van de Raad. Appellant heeft verzet aangetekend, waarbij zijn gemachtigde, mr. M.G. Evers, aanvoerde dat het griffierecht op 23 juli 2010 was betaald. Echter, het griffierecht werd pas na de gestelde termijn op 26 juli 2010 bijgeschreven, waardoor de Raad oordeelde dat appellant in verzuim was. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en besloot dat het te laat betaalde griffierecht van € 111,- aan appellant zou worden terugbetaald. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op 11 april 2011.

Uitspraak

10/2764 AOW-V
10/2765 AOW-V
10/2766 AOW-V
10/2767 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 april 2010, 09/6932, 09/6934, 09/6935 en 09/6936 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Datum uitspraak: 11 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 27 augustus 2010 heeft de Raad het namens appellant door mr. P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk aan Zee, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 27 augustus 2010 heeft mr. M.G. Evers, juridisch adviseur te Leiden, namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 februari 2011, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 27 augustus 2010 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 25 juni 2010 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat het verschuldigde griffierecht op 23 juli 2010 via zijn kantoorrekening is betaald. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde van appellant een rekeningafschrift van zijn bank overgelegd.
Het overgelegde rekeningafschrift bevestigt dat het griffierecht - inderdaad - op 23 juli 2010 is afgeschreven van de kantoorrekening van de gemachtigde van appellant. Het griffierecht is echter pas op 26 juli 2010 en daarmee na afloop van de in de brief van 25 juni 2010 gestelde termijn, die eindigde op 23 juli 2010, bijgeschreven op de rekening van de Raad.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 111,-) zal door de griffier van de Raad aan (de gemachtigde van) appellant worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
IvR