ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1602
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar hoger beroep. Appellante had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2010, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was voldaan. De uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2010, waartegen het hoger beroep was ingesteld, was de aangevallen uitspraak.
Tijdens de zitting op 28 februari 2011 zijn partijen niet verschenen, ondanks dat appellante voorafgaand aan de zitting had bericht. De Raad overwoog dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was bijgeschreven op de rekening van de Raad, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was. In haar verzetschrift verklaarde appellante dat haar uitkering door de gemeente was opgeschort en later ingetrokken, waardoor zij niet in staat was het griffierecht te voldoen.
De Raad oordeelde echter dat appellante niet tijdig om uitstel van betaling had verzocht en dat zij niet zonder meer mocht aannemen dat de gemeente het griffierecht voor haar zou betalen. De Raad concludeerde dat appellante had moeten informeren bij de gemeente over de betaling van het griffierecht. Gezien deze overwegingen werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier.