[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 april 2010, 09/4081 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2011
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn vervolgens nog enige stukken in het geding gebracht waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
1.1. Appellante is op 14 mei 2007 in verband met armklachten uitgevallen vanuit het werk van productiemedewerkster. Appellante is onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts, die een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Beperkingen zijn aangenomen in verband met de arm- en elleboogklachten van appellante. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit 0% bedraagt. Bij besluit van 7 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 11 mei 2009 geen recht heeft op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante onderzocht op het spreekuur. De bezwaarverzekeringsarts heeft een beperking aangenomen voor staand werk waarbij veel vanuit de knieën moet worden gedraaid en voor het overige de FML gehandhaafd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen verrichten en geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit 6,17% bedraagt. Bij besluit van 31 augustus 2009 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen reden gezien de vastgestelde belastbaarheid voor onjuist of onvolledig te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de signaleringen - ten teken dat mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante - niet aan de geschiktheid van de functies in de weg staan.
3. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat zij meer beperkingen heeft dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Onvoldoende rekening is gehouden met de knieklachten als gevolg van meniscusproblematiek, met de tenniselleboog en met haar vergeetachtigheid en moeheid. Volgens appellante wordt haar belastbaarheid in de geselecteerde functies overschreden en is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op haar arbeidskundige grieven.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding is de vastgestelde belastbaarheid voor onjuist of onvolledig te houden.
4.1.1. Appellante heeft gesteld dat op de FML in verband met de meniscusklachten ten onrechte slechts één beperking is aangenomen voor de draaiing vanuit de knieën. De Raad kan appellante hierin niet volgen. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld. Daarbij is overwogen dat overmatig fysiek belastende activiteiten dienen te worden beperkt en weinig fysiek belastend werk wel tot de mogelijkheden behoort. De bezwaarverzekeringsarts heeft niet alleen de door appellante genoemde beperking vastgesteld - verband houdende met onder andere de meniscusklachten - maar ook de door de verzekeringsarts gestelde beperkingen overgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met informatie van de huisarts van 3 maart 2009. Aangegeven is dat de informatie geen ander beeld van de medische problemen geeft.
4.1.2. Appellante heeft in beroep twee brieven van de behandelend orthopedisch chirurg in de procedure gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze brieven geen informatie bevatten die bij het medisch onderzoek niet bekend was. De Raad verenigt zich met dit oordeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met de bevindingen uit het onderzoek van de orthopedisch chirurg. Aangegeven is door de bezwaarverzekeringsarts dat met de op de FML vastgestelde beperkingen overbelasting wordt voorkomen en dat tevens onderbelasting moet worden voorkomen. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van appellante dat zowel staan als lopen slechts 50 minuten per uur mogelijk is. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die deze stelling ondersteunt.
4.1.3. Appellante heeft een radiologisch verslag van 6 december 2010, het huisartsjournaal en algemene informatie over nekartrose overgelegd.
Anders dan appellante heeft betoogd brengt die informatie naar het oordeel van de Raad niet mee dat moet worden aangenomen dat op de datum in geding meer beperkingen moeten aangenomen voor nekbelasting, hoofdbewegingen en hoofdstand. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de bevindingen van het MRI-onderzoek - dat ver na de datum in geding is verricht - niet meebrengen dat de belastbaarheid op de datum in geding onjuist is, zelfs niet als het beeld - dat de MRI geeft - op die datum al aanwezig zou zijn geweest. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat het radiologisch verslag aangeeft dat er geen tekenen van wortelcompressie zijn. Hetgeen gemachtigde van appellante heeft weergegeven in haar brief van 28 februari 2011, naar aanleiding van haar overleg met de - door haar geraadpleegde - huisarts Willems te Arnhem, leidt niet tot een ander oordeel. Deze weergave kan niet op één lijn worden gesteld met een door een (verzekerings)arts opgestelde rapportage, nog daargelaten dat uit de weergave niet blijkt of het gestelde (mede) betrekking heeft op de toestand op de datum in geding.
4.1.4. De Raad volgt appellante evenmin in haar stelling dat de beperkingen voorvloeiend uit vergeetachtigheid en moeheid zijn miskend. De BVA heeft na onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn om een beperking voor herinneren aan te nemen. De vergeetachtigheid, moeheid en slechte nachtrust passen bij een normaal, niet ziek beeld. Daarbij is rekening gehouden met informatie van de huisarts met betrekking tot deze klachten. Van medische informatie die tot een ander oordeel zou kunnen leiden, is de Raad niet gebleken.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende inzichtelijk en verifieerbaar aangetoond dat appellante - gelet op haar medische beperkingen - in staat moet worden geacht de geselecteerde functies productiemedewerker (witwasserij) (sbc-code 111340), medewerker logistiek (sbc-code 111220) en productiemedewerker bedrading (sbc-code 111180) te vervullen.
4.2.1. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat is miskend dat appellante zowel aan de linker- als rechterzijde beperkingen in verband met schouder- en elleboogklachten heeft. In het item lokalisatie van de beperkingen (4.2) van de FML is vermeld dat de vastgestelde (lichamelijke) beperkingen tweezijdig zijn. Aan het oordeel van de Raad doet niet af dat de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van boven schouderhoogte werken in de functies productiemedewerker (witwasserij) en productiemedewerker bedrading heeft overwogen dat de dominante linkerschouder “functioneel niet beperkt” is. Wat betreft de functie productiemedewerker (witwasserij) is toegelicht dat feitelijk geen sprake is van een statische, maar van een dynamische belasting, waarvan bij overleg door de bezwaarverzekeringsarts is aangegeven dat deze niet bezwaarlijk is voor appellante. Wat betreft de functie productiemedewerker bedrading overweegt de Raad dat het kortdurende handelingen betreft die eenmaal per uur voorkomen. Gelet op deze overwegingen acht de Raad aannemelijk dat de belastbaarheid voor bovenschouderhoogte in de functies niet wordt overschreden.
4.2.2. Appellante heeft betoogd dat de belastbaarheid voor “frequent lichte voorwerpen hanteren” wordt overschreden in de functie medewerker logistiek. De Raad verwerpt dit betoog. Het Uwv heeft uiteengezet dat de functiebelasting niet de grens van 5 kg overschrijdt en daarmee binnen de definitie van het betreffende functiebelastingpunt (item 4.15) blijft. De belastbaarheid van appellante is vastgesteld op elk uur 150 keer 1 kg tillen. De Raad volgt de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige die erop neerkomt dat de belasting van elk uur 30 keer voorwerpen van 5 kg hanteren de mogelijkheden van appellante niet te boven gaat, aangezien de totale belasting van frequentie en gewicht (150 kg) niet hoger uitkomt dan op de FML is toegestaan. De stelling van appellante dat deze belasting niet verenigbaar is met de beperking voor tillen tot ongeveer 5 kg (item 4.14) kan de Raad niet volgen, mede gelet op feit dat de bezwaarverzekeringsarts incidenteel tillen tot 10 kg mogelijk heeft geacht.
4.2.3. Hetgeen appellante overigens omtrent de geschiktheid van de functies heeft aangevoerd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De bezwaararbeidskundige heeft onderbouwd dat de belasting op de betreffende belastingpunten binnen de vastgestelde beperkingen blijft. De Raad ziet geen aanleiding aan de juistheid daarvan te twijfelen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.
(get.) T.J. van der Torn.