ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5583 WAO + 10/5193 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten. Betrokkene was per 12 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts R. van Altena in 2007, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Dit leidde tot de intrekking van de WAO-uitkering per 5 juni 2007. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische beoordeling heeft bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet bevoegd was om het beroep tegen het nadere besluit van het Uwv in behandeling te nemen, omdat dit besluit niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van betrokkene. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was, omdat betrokkene geacht werd over de vereiste bekwaamheden te beschikken voor de aangeboden functies.

De Raad heeft ook overwogen dat de in de FML vastgelegde beperkingen van betrokkene niet waren onderschat en dat hij in staat werd geacht om functies te vervullen die een opleidingsniveau vereisen van eindbasisschoolniveau. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd voor zover deze was aangevochten, maar de uitspraak die het beroep tegen het bestreden besluit 2 behandelde, vernietigd. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.

Uitspraak

09/5583 WAO en 10/5193 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2009, 08/20 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en
25 augustus 2010, 09/4659 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. drs. M.F. Achekar, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 09/5583.
Op 16 september 2009 heeft het Uwv ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 10/5193.
Het Uwv heeft in het geding 09/5583 een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene is in het geding 10/5193 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd - plaatsgevonden op 14 januari 2011. Betrokkene is niet verschenen. Namens het Uwv is de heer A. Anandbahadoer verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene is werkzaam geweest als [naam functie]. Op 14 augustus 2003 heeft hij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode is betrokkene per 12 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verzekeringsarts R. van Altena heeft op 23 februari 2007 een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van betrokkene vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aansluitend heeft arbeidsdeskundige R.J.F. Klijzing het Claim- Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en een aantal functies geselecteerd, tot het vervullen waarvan betrokkene in staat is geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is in het rapport van 3 april 2007 vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 4 april 2007 is de WAO-uitkering van betrokkene per 5 juni 2007 ingetrokken.
2. In bezwaar is namens betrokkene aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. In een rapportage van 2 augustus 2007, waarin tevens melding is gemaakt van informatie van psychiater H. Loen van
3 juli 2007 en psychiater J.V.M. Marhold van 16 juli 2007, heeft bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan de FML op een tweetal aspecten aangescherpt. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige B. van Eck in zijn rapport van 29 oktober 2007 de consequenties hiervan beoordeeld en één van de voorgehouden functies laten vervallen. Bij besluit van 7 november 2007 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Bij aangevallen uitspraak 1 is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van augustus 2007. In de door betrokkene in beroep overgelegde informatie van psychiater Marhold van
11 januari 2009, waarop bezwaarverzekeringsarts Tan op 10 juni 2009 een reactie heeft gegeven, heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gezien het oordeel van het Uwv niet te volgen. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 vernietigd, aangezien de geschiktheid van de functie van medewerker tuinbouw met sbc-code 111010 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd.
4. Het Uwv heeft in deze uitspraak berust. Ter uitvoering van hetgeen de rechtbank heeft overwogen heeft bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe op 14 september 2009 een nader onderzoek ingesteld en in dat verband het CBBS opnieuw geraadpleegd. Op grond hiervan zijn in twee van de door arbeidsdeskundige Klijzing geselecteerde sbc-codes andere functienummers geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 16 september 2009 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2007 wederom ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft betrokkene met verwijzing naar de in beroep overgelegde brief van de psychiater van 11 januari 2009 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van bestreden besluit 1 heeft bevestigd.
6. Op 9 oktober 2009 is namens betrokkene beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2. Aangevoerd is dat het Uwv het opleidingsniveau van betrokkene onjuist heeft vastgesteld. Voorts zijn namens betrokkene stukken inzake een op
10 mei 2010 afgegeven WSW-indicatie overgelegd.
7. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, aangezien naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vaststaat dat betrokkene beschikt over een afgeronde opleiding basisonderwijs. Bestreden besluit 2 is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
8. In het hoger beroepschrift van het Uwv tegen aangevallen uitspraak 2 heeft het Uwv met bijvoeging van een rapport van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars van 16 september 2010 aangevoerd, dat voor zover betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende zou beheersen ervan uitgegaan kan worden dat hij binnen 6 maanden geacht kan worden over voldoende taalvaardigheid te beschikken om de hem voorgehouden functies te vervullen.
9.1. De Raad oordeelt als volgt.
9.2. Allereerst overweegt de Raad ambtshalve dat in een situatie als de onderhavige, waarin het Uwv ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1, waarin bestreden besluit 1 is vernietigd met de opdracht een nieuw besluit te nemen, een nieuw besluit neemt waarbij niet (geheel) aan de bezwaren van de betrokkene is tegemoetgekomen, het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1onder analoge toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht moet worden mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. De omstandigheid dat bestreden besluit 2 was genomen kort voordat betrokkene hoger beroep had ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1, maakt dit niet anders. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 7 maart 2003, LJN AF7887. Dit betekent dat de rechtbank, die op 1 april 2010 op de hoogte was gesteld van het feit dat namens betrokkene hoger beroep was ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1, niet bevoegd was om het beroep tegen bestreden besluit 2 in behandeling te nemen en zich mitsdien onbevoegd had moeten verklaren. De Raad zal aangevallen uitspraak 2, waarbij is beslist op het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2, vernietigen. Met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb zal de Raad een oordeel geven over de grieven gericht tegen bestreden besluit 2.
9.3. Ten aanzien van de medische beoordeling van bestreden besluit 1 in aangevallen uitspraak 1 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat uiteindelijk in de FML van 2 augustus 2007 voldoende rekening is gehouden met de bij betrokkene bestaande beperkingen. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv zoals neergelegd in het rapport van 10 juni 2009 dat Marhold in de brief van 11 januari 2009 een ernstiger beeld beschrijft, zonder deze afwijking ten opzichte van zijn eerdere bevindingen te onderbouwen. De Raad ziet dan ook in de namens betrokkene in beroep ingebrachte medische informatie van Marhold, die qua tijd verder afligt van de datum in geding dan zijn eerdere informatie van
16 juli 2007 geen aanleiding te oordelen dat de beperkingen van betrokkene door het Uwv zouden zijn onderschat. Ook ten aanzien van de in beroep ingebrachte stukken inzake de WSW-indicatie stelt de Raad vast dat deze zien op een datum ruim na de datum in geding. Hierin ziet de Raad evenmin aanknopingspunten om de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat aangevallen uitspraak 1 bevestigd dient te worden voor zover aangevochten.
9.4. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling overweegt de Raad dat betrokkene bij bestreden besluit 2 geschikt is bevonden voor de functie van productiemedewerker industrie met sbc-code 111180, de functie van textielproductenmaker met sbc-code 111160, de functie van productiemedewerker textiel met sbc-code 272043 en de functie van medewerker tuinbouw met sbc-code 111010.
9.5. Met betrekking tot de stelling van betrokkene dat zijn opleidingsniveau onjuist zou zijn vastgesteld overweegt de Raad dat de in r.o. 9.4 vermelde functies opleidingsniveau 2 hebben en dat uit de gebruikershandleiding bij het CBBS valt af te leiden dat een betrokkene bij opleidingsniveau 2 moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau. Namens betrokkene is aangevoerd dat betrokkene in het land van herkomst, Marokko, nooit op school heeft gezeten en hij praktisch analfabeet zou zijn ten aanzien van zowel de Marokkaanse, als de Nederlandse taal. Voorts is aangevoerd dat betrokkene weliswaar een rijbewijs heeft maar dat hij zijn rijbewijs in Marokko heeft behaald en dit op eenvoudige wijze is omgezet in een Nederlands rijbewijs. De Raad is op basis van alle beschikbare informatie in het dossier van oordeel dat betrokkene - anders dan waarvan appellant kennelijk uitgaat en in lijn met hetgeen in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 maart 2010 inzake het opleidingsniveau is toegelicht - geacht kan worden over opleidingsniveau 2 te beschikken. De Raad hecht daarbij in het bijzonder betekenis aan de - met betrokkene besproken - gegevens, vermeld op het formulier van re-integratiebegeleider G.E. Lauret van 29 december 2003, waarin lager onderwijs als het opleidingsniveau is vermeld. Er dient dan ook naar het oordeel van de Raad van worden uitgegaan dat betrokkene moet worden geacht te kunnen lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau en mitsdien over de vereiste bekwaamheden voor het vervullen van de voorgehouden functies te beschikken. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat de voorgehouden functies niet passend zouden zijn, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de WAO-uitkering terecht is ingetrokken en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is.
10. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
Vernietigt aangevallen uitspraak 2;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
CV