ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1887 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een informatieve brief van het College van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een brief van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De brief, gedateerd 3 juni 2008, verzocht appellant om ontbrekende gegevens aan te leveren voor zijn aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het College verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 5 maart 2009.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de brief van 3 juni 2008 wel degelijk een besluit is, omdat deze appellant in de gelegenheid stelde om zijn aanvraag aan te vullen binnen een gestelde termijn. Dit besluit creëert een verplichting voor appellant en is dus niet louter informatief. De Raad oordeelde dat de brief niet voor bezwaar vatbaar is, maar dat het College het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het op onjuiste gronden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de beslissing.

De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de mogelijkheden voor appellanten om bezwaar te maken tegen besluiten die hen raken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/1887 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2009, 08/3278 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Appellant en mr. Van der Wal zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 7 mei 2008 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij brief van 3 juni 2008 is aan appellant verzocht uiterlijk op 17 juni 2008 een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken. In afwachting daarvan is de afhandeling van de aanvraag opgeschort. Tevens is meegedeeld dat als de gevraagde informatie uitblijft kan worden besloten de aanvraag niet verder te behandelen.
1.2. Appellant heeft tegen de brief van 3 juni 2008 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het College dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 3 juni 2008 niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar openstaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 juli 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de brief van 3 juni 2008 moet worden beschouwd als louter informatief van aard en dat eerst bezwaar kan worden gemaakt als een - daarop volgend - inhoudelijk besluit of een besluit tot buitenbehandelingstelling is genomen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat de beslissing, waarbij het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid stelt een aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb (zie de uitspraak van 8 februari 2011, LJN BP6186). Zij leidt immers tot een (nieuwe) verplichting voor de aanvrager, die berust op het standpunt van het bestuursorgaan dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om tot een - zorgvuldig voorbereid en deugdelijk onderbouwd - besluit te komen. Anders dan het College heeft aangenomen dient de brief van 3 juni 2008 dan ook te worden aangemerkt als een besluit.
4.2. De Raad is voorts van oordeel dat de brief van 3 juni 2008 een besluit (als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb) is inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit van het College op de aanvraag van appellant en dat appellant daardoor los van het te nemen besluit op de aanvraag niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Het in de brief van 3 juni 2008 vervatte besluit kan immers in het kader van bezwaar en beroep tegen een besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag of tegen een inhoudelijk besluit op de aanvraag - ten volle - worden aangevochten. Dat een besluit als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb tot gevolg heeft dat de beslistermijn wordt opgeschort, leidt evenmin tot het oordeel dat appellant door het in de brief van 3 juni 2008 vervatte besluit, los van het te nemen besluit op de aanvraag in zijn belang wordt getroffen. In het kader van bezwaar en beroep tegen een besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag of tegen een inhoudelijk besluit op de aanvraag kan immers ook (vertragings)schade worden gevorderd.
4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen brengt mee dat de brief van 3 juni 2008 niet voor bezwaar vatbaar is en dat het College het bezwaar van appellant terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4. Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak moet daarom, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
JvS