ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4390 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsuitkering en ziekmelding bij UWV

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een bijstandsuitkering voor appellante, die zich had ziekgemeld bij het UWV. Appellante ontving sinds 30 september 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding dat zij een baan had gevonden, werd haar bijstand per 25 april 2008 beëindigd. Appellante viel echter per 10 juli 2008 uit voor haar werkzaamheden door ziekte en ontving een Ziektewetuitkering van het UWV. Op 26 mei 2009 meldde zij zich bij het UWV Werkbedrijf en vroeg om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 februari 2008, wat werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ingangsdatum van de bijstand terecht op 26 mei 2009 was vastgesteld. De Raad stelde vast dat appellante op 10 juli 2008 zich enkel had gemeld voor een Ziektewetuitkering en niet voor aanvullende bijstand. De Raad benadrukte dat voor iedere specifieke uitkering een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend. Appellante had geen objectieve verifieerbare gegevens overgelegd die haar stelling ondersteunden dat zij eerder aanspraak op bijstand had willen maken. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht van de bijstandsverlening rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

10/4390 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2010, 09/8684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling oefent het College met ingang van 1 januari 2010 de bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen werden uitgeoefend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. In deze uitspraak wordt onder College tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel.
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Boere, werkzaam bij de gemeente Zuidplas.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 30 september 2004 bijstand ingevolge de WWB van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij besluit van 23 mei 2008 heeft het College de bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 25 april 2008, omdat appellante te kennen heeft gegeven dat zij een baan heeft gevonden.
1.2. Appellante is per 10 juli 2008 uitgevallen voor haar werkzaamheden in verband met ziekte. Bij besluit van 3 november 2008 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
1.3. Appellante heeft zich op 26 mei 2009 gemeld bij het UWV WERKbedrijf Midden Holland te Gouda (hierna: UWV Werkbedrijf). Vervolgens heeft zij een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de WWB. Daarbij heeft zij verzocht om toekenning van bijstand met terugwerkende kracht tot 1 februari 2008. Bij brief van 8 september 2009 heeft zij verzocht de bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht tot mei 2008.
1.4. Bij besluit van 24 september 2009 heeft het Colllege aan appellante bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder met ingang van 26 mei 2009. Het verzoek om toekenning van bijstand met terugwerkende kracht is daarbij afgewezen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de WWB.
1.5. Bij besluit van 11 december 2009 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 september 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 december 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van deze bepaling wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij het Centrum voor werk en inkomen, thans het UWV, heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. De toekenning van bijstand aan appellante met ingang van 26 mei 2009, de datum waarop zij zich bij het UWV Werkbedrijf heeft gemeld, is met genoemd uitgangspunt in overeenstemming.
4.4. Het betoog van appellante dat haar melding op 10 juli 2008 bij UWV Werkbedrijf tevens dient te worden opgevat als een verzoek om aanvullende bijstand in geval van een ontoereikende Ziektewetuitkering, volgt de Raad niet. Vaststaat dat appellante zich op 10 juli 2008 heeft gemeld voor het doen van een aanvraag om een Ziektewetuitkering. Daarmee heeft zij terecht eerst een beroep gedaan op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Aan appellante kan evenwel worden tegengeworpen dat zij op 10 juli 2008 niet tevens een verzoek om aanvullende bijstand heeft gedaan dan wel, toen bij besluit van 3 november 2008 bleek dat de hoogte van haar Ziektewetuitkering lager uitviel dan verwacht, dat zij zich niet onmiddellijk maar pas op 26 mei 2009 tot het UWV Werkbedrijf heeft gewend voor het doen van een aanvraag om aanvullende bijstand. De Raad wijst er in dit verband nog op dat naar vaste rechtspraak van de Raad in beginsel voor iedere specifieke uitkering een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2007, LJN BB5522).
4.5. Appellante heeft daarnaast gesteld dat zij en haar boekhouder meerdere malen digitaal een aanvraag om bijstand hebben ingediend, althans een poging daartoe hebben gedaan, maar dat deze aanvragen niet in behandeling zijn genomen. Zij stelt voorts zich op 11 februari 2009 bij het College te hebben gemeld om aandacht te vragen voor haar financiële situatie en op 20 april 2009 een faxbericht te hebben verzonden met het verzoek haar alsnog een bijstandsuitkering toe te kennen. Ook op deze verzoeken is volgens appellante niet adequaat gereageerd. Appellante heeft haar stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Er zijn geen objectieve verifieerbare gegevens voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat zij zich eerder dan op 26 mei 2009 tot het UWV heeft gewend en ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven aanspraak op bijstand te willen maken. Het overgelegde afschrift van het op 9 oktober 2009 verzonden e-mailbericht van de boekhouder van appellante is daartoe niet voldoende.
4.6. Appellante heeft evenmin (medische) gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij in de periode na 10 juli 2008 steeds buiten staat is geweest om tijdig een aanvraag in te dienen, zodat haar stelling dat zij in verband met haar medische situatie niet bij machte was om zelf of met behulp van derden bijstand aan te vragen geen doel treft. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht tot bijstandsverlening over te gaan.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het College de ingangsdatum van de bijstand terecht op 26 mei 2009 heeft gesteld.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
HD