ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor belastingschuld door College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een lening ter voldoening van een belastingschuld. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, omdat appellante ten tijde van het ontstaan van de belastingschuld beschikte over voldoende middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De Raad heeft vastgesteld dat er geen zeer dringende redenen aanwezig waren die een uitzondering op de regels van de Wet werk en bijstand (WWB) rechtvaardigden.
De procedure begon met een besluit van het College op 4 september 2007, waarin de aanvraag van appellante werd afgewezen. Dit besluit werd in een later stadium door het College bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 februari 2011 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door het College terecht was. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante haar schuld kan voldoen via een betalingsregeling met de Belastingdienst, wat betekent dat zij in wezen hetzelfde effect kan bereiken als met de aangevraagde leenbijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Groningen bevestigd en het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, aangezien het hoger beroep ongegrond werd verklaard.