ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2844 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van bijstandsuitkering met arbeidsverplichtingen rekening houdend met medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond werd verklaard. Appellant ontvangt sinds geruime tijd bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft op basis van een medisch onderzoek door DetaPlanning, uitgevoerd door verzekeringsarts P. Wessels, besloten om de bijstandsuitkering van appellant te wijzigen. Dit besluit houdt in dat de arbeidsverplichtingen voor appellant van toepassing zijn, rekening houdend met zijn medische beperkingen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant, ondanks zijn hartklachten, in staat is om lichte werkzaamheden te verrichten, met een inzet van 20 uur per week, die kan worden uitgebreid naar 32 uur per week na een half jaar.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, waarbij het zich baseerde op adviezen van arts A. Teunissen van de GGD. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing afgewezen, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het College niet vertegenwoordigd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het College zijn besluitvorming terecht heeft gebaseerd op de medische adviezen van de GGD. De Raad oordeelt dat appellant niet met objectieve medische gegevens heeft aangetoond dat hij meer of ernstigere klachten heeft dan door de GGD-arts is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 5 april 2011.

Uitspraak

10/2844 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 april 2010, 09/6430 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn neef [naam neef] als tolk en bijgestaan door mr. Schuckink Kool. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds geruime tijd bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op verzoek van het College heeft DetaPlanning een medisch onderzoek verricht bij appellant ter vaststelling van zijn arbeidsmogelijkheden. Volgens de op 10 november 2008 uitgebrachte rapportage van verzekeringsarts P. Wessels heeft appellant, gelet op zijn hartklachten, beperkingen qua inspanning waardoor hij inzetbaar is voor lichte werkzaamheden. Appellant wordt vooralsnog geschikt geacht voor werkzaamheden gedurende 20 uur per week. In een periode van een half jaar kan het aantal uren worden uitgebreid naar 32 uur per week. Het College heeft vervolgens bij besluit van 1 december 2008, voor zover van belang, aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de WWB wordt gewijzigd, in die zin dat de arbeidsverplichtingen op hem van toepassing zijn rekening houdend met zijn medische beperkingen zoals vastgesteld op grond van de indicatie van DetaPlanning.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft zijn besluitvorming gebaseerd op nader ingewonnen medische adviezen van arts A. Teunissen van de GGD van 27 april 2009 en 7 juli 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zijn besluitvorming heeft mogen baseren op de adviezen van de GGD van 27 april 2009 en 7 juli 2009 en ziet evenals de rechtbank geen aanleiding appellant te volgen in diens standpunt dat het besluit van het College van 27 juli 2009 onzorgvuldig is voorbereid dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. De Raad acht hierbij van belang dat uit de adviezen van de GGD kan worden opgemaakt dat appellant door de GGD-arts is onderzocht, dat aandacht is besteed aan de rug- en hartklachten van appellant en dat de informatie van zijn behandelend cardioloog dr. B.J.M. Delemarre van 29 juni 2009 bij de medische beoordeling en advisering is betrokken. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.4. De Raad volgt de rechtbank voorts in haar oordeel dat appellant niet met objectieve medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan meer of ernstigere klachten lijdt dan is aangenomen door de GGD-arts. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van cardioloog Delemarre van 29 juni 2009, 19 januari 2009 en 7 januari 2010 merkt de Raad op dat de gemachtigde van appellant ter zitting heeft meegedeeld dat er verder geen andere medische gegevens zijn, maar dat appellant bij zijn standpunt blijft dat hij te ziek is om te kunnen werken.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
HD