ECLI:NL:CRVB:2011:BP9712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4259 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2010, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in zijn besluit van 12 augustus 2009 vastgesteld dat appellante recht had op een werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, met ingang van 21 januari 2009. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Ze voerde aan dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 augustus 2009 geen recht deed aan haar situatie en dat haar bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2009 ten onrechte ongegrond was verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting op 28 januari 2011 gehouden, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. F.A. Put. De Raad heeft de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het besluit van het Uwv beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Er was geen reden om te twijfelen aan de uitkomsten van het onderzoek, vooral omdat appellante geen medische informatie had ingebracht die haar standpunt kon onderbouwen.

De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en bevestigd dat het bezwaar van appellante terecht ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

10/4259 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2010, 09/2520 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.J. van de Griend, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2011. Zoals aangekondigd, was appellante niet aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 12 augustus 2009 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 9 januari 2009 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 21 januari 2009 recht is ontstaan op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2. Bij het besluit van 12 augustus 2009 heeft het Uwv onder meer aangenomen dat appellante in staat moet worden geacht ongeveer zes uur per dag, ongeveer 30 uur per week, te kunnen werken. Bij het besluit van 9 januari 2009 was aangenomen dat appellante voltijds arbeid zou kunnen verrichten. Deze wijziging in de belastbaarheid van appellante met betrekking tot de omvang waarin zij werkzaamheden kan verrichten, heeft ertoe geleid dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van 9 januari 2009 niet langer kon worden gehandhaafd, in zoverre dat aan het besluit van 12 augustus 2009 andere, voor appellante passend geachte functies ten grondslag zijn gelegd.
2. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak, omdat zij meent dat in haar geval een verdergaande urenbeperking aan de orde is. Naar haar stelling ondervindt zij veel hinder van haar klachten en doet de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 augustus 2009 dan ook geen recht aan haar situatie. Voorts meent appellante dat haar bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2009 ten onrechte ongegrond is verklaard, nu het arbeidsongeschiktheidspercentage en de FML zijn gewijzigd en er nieuwe functies zijn geduid.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. Met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het besluit van 12 augustus 2009 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen reden is tot twijfel aan de uitkomsten van dit onderzoek, te minder nu appellante geen medische informatie heeft ingebracht over haar gezondheidssituatie.
3.3. Voorts kan de Raad zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat, ondanks de aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid, het bezwaar terecht ongegrond is verklaard en er daarom geen reden is voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De Raad volstaat met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
KR