ECLI:NL:CRVB:2011:BP9669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2388 WAO + 09/2389 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 6 juni 2000 ziek meldde met klachten aan de rechter heup als gevolg van de ziekte van Perthes. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 5 juni 2001 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een herbeoordeling op 12 juli 2007, waarbij beperkingen werden vastgesteld, heeft het Uwv de WAO-uitkering per 29 november 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende medische grondslag berustte. De bezwaarverzekeringsarts had het dossier bestudeerd en vastgesteld dat de medische bevindingen van de orthopedisch chirurg overeenkwamen met die van de primaire verzekeringsarts. Appellant had geen medische onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad concludeerde dat appellant geschikt was voor de functies die in het kader van de WAO-beoordeling waren geduid, en dat er geen nieuwe medische afwijkingen waren die toegenomen beperkingen rechtvaardigden.

Daarnaast werd in hoger beroep door appellant aangevoerd dat hij nog steeds last had van zijn heup en rug, en dat zijn pijnklachten waren toegenomen. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderzoek had gedaan en dat de conclusies van deze arts niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard.

Uitspraak

09/2388 WAO
09/2389 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2009, 08/3757 en 08/3905 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. W.J.M. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als spuiter/schilder, heeft zich op 6 juni 2000 ziek gemeld met klachten aan de rechter heup ten gevolge van de ziekte van Perthes. In verband hiermee heeft het Uwv appellant met ingang van 5 juni 2001 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. In het kader van een aSB-herbeoordeling is appellant op 12 juli 2007 onderzocht door een verzekeringsarts die beperkingen heeft vastgesteld ten aanzien van aanpassingen aan de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en deze heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juli 2007. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en op basis van deze functies het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 34,9%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2007 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 november 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 15 september 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 november 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Per 18 juli 2008 heeft appellant zich vanuit een situatie waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving wederom ziek gemeld in verband met klachten aan de heup en rug. Na een medisch onderzoek op 3 september 2008 heeft de verzekeringsarts appellant per 10 september 2008 hersteld verklaard voor de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies. In overeenstemming hiermee is aan appellant bij besluit van 3 september 2008 meegedeeld dat hij met ingang van 10 september 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2008 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard.
09/2388 WAO
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen, gelet op de door hem op de datum in geding ondervonden pijnklachten aan heup en rug en het daarmee samenhangende slaapgebrek, volledig heeft onderschat. Hij acht zich daardoor niet in staat 8 uur per dag te werken.
4.1. De Raad is van oordeel dat bestreden besluit 1 op een voldoende medische grondslag berust. Blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 2 september 2008 heeft deze arts het dossier bestudeerd, appellant gezien op de hoorzitting en informatie verkregen van de appellant behandelend orthopedisch chirurg. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij vastgesteld dat appellant op 5 november 2007
- derhalve vlak voor de datum in geding - op het spreekuur van de orthopedisch chirurg is geweest en dat de toen vastgestelde bevindingen overeenkomen met die van de primaire verzekeringsarts op 12 juli 2007. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de aldus vastgestelde beperkingen voor appellant. De Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat appellant geen medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij aangewezen is op een urenbeperking.
4.2. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen het werk van spuiter/schilder niet meer kan verrichten. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de functies van sorteerder/ controleur (Sbc-code 111340), vleeswarenmaker/slachter en visverwerker (Sbc-code 271070) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). De toelichting in de zogenaamde notitie functiebelasting van 27 juli 2007 en in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 september 2007 op de in het resultaat functie beoordeling voorkomende signaleringen acht de Raad toereikend en overtuigend. De Raad is dan ook van oordeel dat deze functies voor appellant geschikt kunnen worden geacht. Gelet hierop heeft het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herzien naar 25 tot 35%.
09/2389 ZW
5. Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat hij nog steeds last heeft van zijn rechter heup en rug en dat de pijnklachten zijn toegenomen waardoor hij niet kan slapen en chronisch vermoeid raakt. Er is volgens appellant onvoldoende onderzoek gedaan naar de door hem geclaimde slapeloosheid.
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
6.2. In dit geval geldt als zijn “arbeid” ten minste één van de hiervoor in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies.
6.3. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts, die tevens beschikte over de medische gegevens uit het WAO-dossier. Deze verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat appellant beperkingen heeft zoals eerder vastgesteld en dat hij geschikt te achten is voor een van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies. In de rapportage van 22 september 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts deze conclusie na lichamelijk onderzoek van appellant bevestigd. Er zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts geen andere/nieuwe medische geobjectiveerde afwijkingen naar voren gekomen op grond waarvan toegenomen beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De bezwaarverzekeringsarts acht appellant geschikt voor de geduide functies aangezien daarin rekening gehouden wordt met de verminderde rechterheupfunctie en verminderde heup- en rugbelasting. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden voor twijfel aan dit standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts. Met betrekking tot de door appellant naar voren gebrachte slaapproblemen heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 november 2008 aangegeven dat appellant daarvoor niet naar de huisarts is geweest en er geen medicatie voor gebruikt. In de door appellant geclaimde slaapproblemen ziet de Raad dan ook evenmin aanleiding voor twijfel aan de conclusies en bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts.
6.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 6.3 is overwogen dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
GdJ