ECLI:NL:CRVB:2011:BP9102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bruto terugvordering van bijstand na gebrekkige administratie en niet opgegeven pensioen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem aan appellant, die sinds 1 augustus 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College ontdekte dat appellant een pensioen had ontvangen van een bedrijf dat hij niet had opgegeven, wat leidde tot een herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 maart 2007. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van € 1.430,44 bruto en € 122,83 netto. Later werd ook vastgesteld dat appellant over een eerdere periode van 1 mei 2000 tot en met 30 april 2005 teveel bijstand had ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 5.209,50 bruto. Het College deed aangifte bij het Openbaar Ministerie omdat het totaal terug te vorderen bedrag boven de € 6.000,-- uitkwam.
Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het besluit van het College ongegrond had verklaard. Hij betoogde dat de brutering van de terugvordering onevenredig zwaar was, gezien zijn leeftijd en gezondheidstoestand. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het College bevoegd was om de terugvordering te bruteren, omdat appellant een verwijt kon worden gemaakt voor het ontstaan van de terugvordering door het voeren van een gebrekkige administratie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2011.