ECLI:NL:CRVB:2011:BP9102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4859 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruto terugvordering van bijstand na gebrekkige administratie en niet opgegeven pensioen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem aan appellant, die sinds 1 augustus 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College ontdekte dat appellant een pensioen had ontvangen van een bedrijf dat hij niet had opgegeven, wat leidde tot een herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 maart 2007. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van € 1.430,44 bruto en € 122,83 netto. Later werd ook vastgesteld dat appellant over een eerdere periode van 1 mei 2000 tot en met 30 april 2005 teveel bijstand had ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 5.209,50 bruto. Het College deed aangifte bij het Openbaar Ministerie omdat het totaal terug te vorderen bedrag boven de € 6.000,-- uitkwam.

Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het besluit van het College ongegrond had verklaard. Hij betoogde dat de brutering van de terugvordering onevenredig zwaar was, gezien zijn leeftijd en gezondheidstoestand. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het College bevoegd was om de terugvordering te bruteren, omdat appellant een verwijt kon worden gemaakt voor het ontstaan van de terugvordering door het voeren van een gebrekkige administratie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2011.

Uitspraak

08/4859 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 juli 2008, 08-3447 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011. Voor appellant is mr. Weijsenfeld verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft vanaf 1 augustus 1997 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Uit onderzoek van het College is gebleken dat appellant een pensioen van de [naam bedrijf] heeft ontvangen, dat hij niet heeft opgegeven. Dit pensioen had verrekend moeten worden met de aan appellant verstrekte bijstand. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft het College de bijstand over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 maart 2007 herzien en € 1.430,44 bruto en € 122,83 netto van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2. Vervolgens is gebleken dat het pensioen van de [naam bedrijf] niet, zoals aanvankelijk was aangenomen, is ingegaan vanaf de 60-jarige leeftijd van appellant, maar al vanaf zijn 55ste. Hierdoor is ook over de periode van 1 mei 2000 tot en met
30 april 2005 teveel bijstand toegekend. Bij besluit van 4 december 2007 heeft het College de bijstand van appellant over deze periode herzien en is het teveel betaalde bedrag ter hoogte van € 5.209,50 bruto van hem teruggevorderd. Omdat het totaal terug te vorderen bedrag hierdoor boven de € 6.000,-- uitkwam heeft het College aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. In verband hiermee heeft het College bij besluit van 30 november 2007 het besluit van 22 november 2007, waarbij als maatregel de bijstand gedurende een maand met 40% was verlaagd, ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2007, dat met name was gericht tegen de terugvordering, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 4 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en het hoger beroep beperkt tot de vraag of de terugvordering mocht worden gebruteerd. De brutering heeft het terugvorderingsbedrag boven de aangiftegrens van
€ 6.000,-- gebracht. De strafrechtelijke procedure is voor hem zeer belastend, mede gezien zijn leeftijd en slechte gezondheidstoestand. Appellant wordt door de brutering van de terugvordering onevenredig zwaar gestraft, terwijl er geen kwade trouw in het spel was. Appellant was namelijk, doordat hij in beslag werd genomen door zijn medische problemen, de controle over zijn administratie kwijtgeraakt. Hij betoogt dat het College op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de situatie waarin hij verkeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 58, vierde lid, tweede volzin, van de WWB is het College bevoegd om bruto terug te vorderen voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het College af te dragen loonheffing. Alleen a ls betrokkene de ten onrechte verleende bijstand terugbetaalt in hetzelfde boekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, is verrekening met de afgedragen loonheffing nog mogelijk. In dat geval kan worden volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. In dit geval ging het echter om terugvordering van ten onrechte verleende bijstand over de reeds afgesloten boekjaren 2000 tot en met 2006. Het College was daarom bevoegd om het nettobedrag dat over de jaren vóór 2007 teruggevorderd werd te verhogen met de bedragen van de in verband daarmee door het College betaalde loonheffing en premie Ziekenfondswet.
4.2. Blijkens artikel 7 van de door het College gehanteerde “Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand 2007” (hierna: beleidsregels) en de daarbij behorende toelichting voert het College het beleid dat indien mogelijk wordt overgegaan tot brutering. Daarbij dient het College volgens deze toelichting de rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belangen af te wegen, waarbij beoordeeld moet worden of belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de vordering.
4.3. Appellant betoogt dat het besluit van 26 februari 2008 geen blijk geeft van een evenredige belangenafweging. Dit betoog faalt. De Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank dat het voeren van een gebrekkige administratie voor rekening van appellant moet blijven, zodat appellant een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de terugvordering. In hoger beroep is gebleken dat de strafzaak tegen appellant inmiddels is geseponeerd. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het College aangegeven dat de terugvordering wordt geëffectueerd door inhouding van
€ 55, per maand op het AOW-pensioen dat appellant vanaf zijn 65ste jaar ontvangt. Hierbij is rekening gehouden met de beslagvrije voet. Nu de strafrechtelijke procedure van de baan is, de eerder opgelegde maatregel is komen te vervallen en bij de invordering rekening is gehouden met de financiële draagkracht van appellant, kan naar het oordeel van de Raad niet geconcludeerd worden dat de brutoterugvordering in dit geval onevenredig is. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van artikel 7 van de beleidsregels, geheel of gedeeltelijk van de brutoterugvordering had moeten afzien.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) R. Scheffer.
RB