ECLI:NL:CRVB:2011:BP9041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-809 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand bij detentie zonder acute noodsituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die gedurende zijn detentie geen recht had op bijstand volgens de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving tot 1 maart 2008 bijstand, maar na een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage op 16 juni 2008, werd de uitkering van appellant beperkt tot de periode dat hij gedetineerd was, van 8 februari 2008 tot en met 21 februari 2008. Het College vorderde een bedrag van € 459,56 terug van appellant.

De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij zijn advocaat, mr. A.H. Westendorp, de zaak aanvoerde. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het was niet in geschil dat appellant gedetineerd was in de relevante periode en dat hij daardoor geen recht had op bijstand volgens artikel 13, eerste lid, onder a, van de WWB.

De Raad oordeelde dat het College in afwijking van de WWB bijstand kan verlenen indien er zeer dringende redenen zijn, maar dat in dit geval geen acute noodsituatie aanwezig was. Het enkele feit dat de woonlasten van appellant tijdens zijn detentie doorliepen, was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een acute noodsituatie. De Raad bevestigde daarmee het oordeel van de rechtbank dat het College niet bevoegd was om appellant bijstand te verlenen gedurende de periode van detentie.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2011.

Uitspraak

09/809 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2008, 08/5531 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 februari 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving tot 1 maart 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het College deze uitkering ingetrokken per 11 februari 2008 wegens verblijf in detentie en de daardoor te veel betaalde uitkering over de periode van 11 februari 2008 tot en met 29 februari 2008 ten bedrage van
€ 550,83 van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft het College het tegen het besluit van 13 maart 2008 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de intrekking van de uitkering van appellant is beperkt tot de periode dat appellant gedetineerd was, te weten van 8 februari 2008 tot en met 21 februari 2008 (hierna: de periode in geding). Het College heeft het terugvorderingsbedrag dientengevolge nader bepaald op € 459,56.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode in geding gedetineerd is geweest en dat hij daardoor, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a, van de WWB, in die periode geen recht heeft op bijstand.
4.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het College aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van onder meer het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a van de WWB, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat het College eerst dan bevoegd is met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB bijstand te verlenen indien in concreto vaststaat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele ander wijze zijn te verhelpen.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat van een acute noodsituatie in het geval van appellant geen sprake was. Het enkele feit dat de woonlasten van appellant tijdens detentie doorliepen is daarvoor niet voldoende. Dit brengt mee dat het College niet bevoegd was appellant gedurende de periode in geding in afwijking van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a van de WWB bijstand te verlenen.
4.4. Appellant betoogt dat het College, zonder dat hij een aanvraag had ingediend om bijzondere bijstand, kon of had moeten beoordelen of voor verlening van bijzondere bijstand voor doorbetaling van de woonlasten aanleiding bestond. Dit betoog laat de Raad buiten bespreking nu het al dan niet verlenen van bijzondere bijstand voor het doorbetalen van de woonlasten tijdens detentie geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige geschil. Naar het oordeel van de Raad kan in het kader van een geschil over het intrekken van het recht op bijstand en de daaruit voortvloeiende terugvordering immers niet van het College worden verlangd dat zij ambtshalve beoordeelt of betrokkene in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
4.5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) R. Scheffer.
RB