ECLI:NL:CRVB:2011:BP8908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6258 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens betalingsproblemen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2011 uitspraak gedaan over een verzet tegen een eerdere beslissing waarbij het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat het griffierecht niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van de Raad, wat leidde tot de conclusie dat appellante in verzuim was. De uitspraak van 16 februari 2011 stelde dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, maar na het indienen van het verzet bleek dat de betaling op 12 januari 2011 wel degelijk tijdig was gedaan. Echter, appellante had geen zaaknummer vermeld en een onjuist betalingskenmerk gebruikt, waardoor de Raad ten onrechte aannam dat de betaling betrekking had op een andere zaak. Dit leidde tot de onterechte terugstorting van het griffierecht aan appellante.

De Raad heeft in het verzet geoordeeld dat de eerdere uitspraak niet juist was en dat het griffierecht tijdig was voldaan, ondanks de administratieve fouten. De uitspraak van 16 februari 2011 is dan ook vervallen en het onderzoek wordt voortgezet. Appellante krijgt een nieuwe termijn om het griffierecht van € 111,- te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om appellante te veroordelen in de kosten van het verzet. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/6258 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 oktober 2010, 10/408 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 16 februari 2011 heeft de Raad het namens appellante door mr. N. van Vliet, advocaat te Breda, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 16 februari 2011 heeft mr. Van Vliet namens appellante verzet gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 16 februari 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 3 januari 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellante niet in verzuim is geweest.
Ten gevolge van het gedane verzet ligt thans de vraag voor of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
De Raad heeft geconstateerd, zoals door de gemachtigde van appellante in het verzetschrift te kennen is gegeven, dat het verschuldigde griffierecht op 12 januari 2011 tijdig op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Bij de betaling van het verschuldigde griffierecht heeft appellante geen zaaknummer en een onjuist betalingskenmerk vermeld. De Raad is er, naar nu blijkt ten onrechte, vanuit gegaan dat de betaling van appellante betrekking had op een andere bij de Raad aanhangige zaak van appellante, nummer 10/6250 ZW, in welke zaak het griffierecht eveneens op 12 januari 2011 is betaald. Het griffierecht is door de Raad per abuis teruggestort op de bankrekening van appellante.
Gelet op het voorgaande dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 16 februari 2011 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Aan (de gemachtigde van) appellante zal een nieuwe termijn worden gegund voor het voldoen van het verschuldigde griffierecht van € 111,-.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
NK