[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 januari 2009, 08/6242 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 maart 2011
Namens appellanten heeft mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011. Appellanten zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellanten ontvangen sinds 5 december 2003 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het College appellant op grond van medische beperkingen met ingang van 30 december 2005 ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB voor de duur van twee jaar. Aan dit besluit ligt een rapportage medisch onderzoek van Deta Planning van 30 december 2005 ten grondslag, waarin appellant wordt geïndiceerd als ongeschikt voor alle arbeid en waarbij is aangegeven dat de geldigheidsduur van de indicatie onbepaald is en dat de beperkingen stationair zijn.
1.3. Op 15 januari 2008 is appellant onderzocht door verzekeringsarts P. Wessels van Deta Planning (hierna: verzekeringsarts). In de door de verzekeringsarts opgestelde rapportage medisch onderzoek van 15 januari 2008 wordt appellant geïndiceerd als arbeidsgeschikt met beperkingen ten aanzien van energiehuishouding, lopen, trappenlopen en omgaan met stress. Voorts wordt appellant geschikt geacht voor lichte werkzaamheden in een stressarme omgeving voor de duur van 20 uur per week, waarbij is vermeld ‘Geen avond- en nachtdiensten. Bij voorkeur in de middaguren.’ Uit het rapport blijkt voorts dat appellant naar voren heeft gebracht dat hij ongeveer 12 uur per week vrijwilligerswerk verricht. Het College heeft bij besluit van 17 januari 2008 aan appellant meegedeeld dat op hem met ingang van 15 januari 2008 de volledige arbeidsverplichtingen rusten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB voor 20 uur per week en dat rekening zal worden gehouden met de beperkingen die in de rapportage van 15 januari 2008 zijn aangegeven.
1.4. Naar aanleiding van het door appellanten tegen het besluit van 17 januari 2008 gemaakte bezwaar, heeft de adviserend geneeskundige W. Passchier van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst te ’s-Gravenhage (hierna: geneeskundige) op verzoek van het College appellant nader medisch onderzocht. In het daarvan opgemaakte rapport Sociaal Medisch Advies van 27 juni 2008 acht de geneeskundige appellant arbeidsgeschikt met beperkingen voor alle zwaar lichamelijk arbeid, zwaar tillen, veel traplopen en veel buigen en bukken tot een maximum van 20 uur per week. Daarbij wordt opgemerkt dat stressvolle arbeid en arbeid op onregelmatige tijden gezien de psychische klachten wat te hoog gegrepen lijken. Uit het rapport blijkt tevens dat de geneeskundige onder meer kennis heeft genomen van eerder uitgebrachte medische adviezen, van de door appellant aangeleverde medicatielijst van 14 januari 2008 en van medische informatie van de huisarts van appellant. Het College heeft vervolgens bij besluit van 14 juli 2008 het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 17 januari 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft zich in zijn besluitvorming gebaseerd op de rapporten van
15 januari 2008 en 27 juni 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 14 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (...);
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2. De Raad stelt eerst vast dat het College met zijn beslissing om aan appellant de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte verplichtingen op te leggen voor 20 uur per week, geacht wordt te hebben geweigerd om op grond van dringende redenen de in artikel 9, tweede lid, van de WWB bedoelde ontheffing van die verplichtingen voor meer dan 20 uur per week te verlenen.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zich in zijn besluit van
14 juli 2008 heeft mogen baseren op de rapporten van 15 januari 2008 en 27 juni 2008. Niet is gebleken dat deze rapporten wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zouden zijn. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat in beide rapporten aandacht is geschonken aan de door appellant gestelde klachten, dat informatie van de behandelend sector voorhanden was en dat de bevindingen en de daaraan verbonden conclusies in beide rapporten goeddeels met elkaar overeenstemmen. Voorts merkt de Raad op dat appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft ingebracht die reden geven tot twijfel aan de beide uitgebrachte rapporten. Naar aanleiding van de grief van appellant dat de verzekeringsarts op 15 januari 2008 ten onrechte geen psychisch onderzoek heeft verricht, overweegt de Raad dat, blijkens het rapport van 27 juni 2008, de geneeskundige uitdrukkelijk aandacht heeft besteed aan de psychische gesteldheid van appellant. Voorts is gelet op de vastgestelde beperkingen rekening gehouden met de psychische klachten van appellant. De Raad kan appellant niet volgen in zijn betoog dat de rapporten niet deugdelijk zijn, omdat een cijfermatige onderbouwing van de indicatie van 20 uur per week en inzicht in het werkaanbod ontbreekt. Voor de beoordeling van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van de WWB is een cijfermatige onderbouwing en inzicht in het werkaanbod niet vereist. Voorts is de Raad van oordeel dat het feit dat appellant in december 2005 op grond van medische beperkingen ongeschikt is geacht voor alle arbeid, niet afdoet aan de deugdelijkheid van de rapporten van 15 januari 2008 en 27 juni 2008. De Raad heeft gelet op de beschikbare medische gegevens en hetgeen hiervoor is overwogen voorts geen aanleiding gezien voor nader medisch onderzoek.
4.4. De Raad overweegt verder dat het College, zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 2 januari 2008, LJN BC1108), bij heronderzoeken periodiek zal moeten bezien of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vermelde verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode reeds verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om voorgoed of zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van deze verplichtingen, zou daarmee in strijd zijn.
4.5. De Raad gaat voorts voorbij aan de stelling van appellant dat het College niet alle medische stukken heeft overgelegd. Appellant heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Voorts ziet de Raad in de gedingstukken en gelet op hetgeen het College naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten om aan de volledigheid van het procesdossier te twijfelen.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om appellant voor meer dan 20 uur per week ontheffing te verlenen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB bedoelde verplichtingen.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2011.