ECLI:NL:CRVB:2011:BP8517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1635 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijktijdige samenloop van WAZ en WAO-uitkeringen en de gevolgen voor de toekenning van een WAZ-uitkering

In deze zaak gaat het om de gelijktijdige samenloop van WAZ- en WAO-uitkeringen. Appellant, die in november 1991 als zelfstandig taxichauffeur begon te werken, heeft zijn werkzaamheden gestaakt na een aanrijding op 16 december 1999. Hij diende op 15 november 2000 een aanvraag in voor een WAZ-uitkering, die op 14 maart 2001 werd afgewezen. De reden hiervoor was dat de vastgestelde WAZ-grondslag van f 40,45 bruto per dag lager was dan de reeds toegekende WAO-uitkering van f 111,95 bruto per dag. In een latere herbeoordeling van de WAO-uitkering werd deze per 17 februari 2003 ingetrokken, maar de vraag rees of appellant recht had op een WAZ-uitkering.

In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de situatie per eerste arbeidsongeschiktheiddag bepalend blijft, ook al is er op een later tijdstip geen sprake meer van samenloop. Hij betoogde dat het wegvallen van de WAO-uitkering per 17 februari 2003 betekende dat er geen samenloop meer was en dat er niets meer in de weg stond voor de uitbetaling van de WAZ-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De situatie ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid blijft bepalend, en de beëindiging van de WAO-uitkering maakt geen einde aan de samenloop.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de WAZ-grondslag verminderd moest worden met het als werknemer genoten loon, zoals bepaald in artikel 8, 12e lid, van de WAZ. De Raad concludeerde dat het hoger beroep faalde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 maart 2011.

Uitspraak

10/1635 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 januari 2010, 09/2208 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. B. Drossaert.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is in november 1991 (tevens) werkzaamheden als zelfstandig taxichauffeur gedurende circa 20 uur per week in de avonden, in de weekeinden en op vrije dagen gaan verrichten. Na een aanrijding heeft hij die werkzaamheden met (toegenomen) klachten op 16 december 1999 gestaakt. Op 15 november 2000 heeft appellant in verband met die uitval een aanvraag om een WAZ-uitkering ingediend. Bij besluit van 14 maart 2001 is die aanvraag afgewezen onder overweging dat hij geen recht op een WAZ-uitkering heeft, aangezien de op f 40,45 bruto per dag vastgestelde grondslag daarvan lager is dan de hem reeds toegekende (volledige) WAO-uitkering ten bedrage van f 111,95 (70% van f 159,93) bruto per dag.
2. In het kader van een WAO-herbeoordeling, welke heeft geleid tot intrekking per 17 februari 2003 van de (volledige) WAO-uitkering bij besluit van 16 december 2002, is bij de arbeidsdeskundige van het Uwv de vraag gerezen of appellant recht heeft op een WAZ-uitkering. Bij besluit van 24 januari 2003 is (wederom) vastgesteld dat appellant daarop geen recht heeft om dezelfde reden als bij het besluit van 14 maart 2001 is gehanteerd (WAZ-grondslag van € 18,35 bruto per dag bij een WAO-uitkering van € 50,80 bruto per dag) onder aantekening dat de intrekking van de WAO-uitkering die inmiddels heeft plaatsgevonden daarop niet van invloed is.
3. Bij besluit van 24 april 2009 is appellants bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2003 ongegrond verklaard met handhaving van de gebezigde motivering.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van 24 april 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
Bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op 16 december 1999 was appellant gelijktijdig WAZ- en WAO-verzekerd, zodat er toen sprake was van (gelijktijdige) samenloop. Zolang het recht op WAZ-uitkering voortvloeit uit de op 16 december 1999 ontstane arbeidsongeschiktheid, blijft (in dit geval) artikel 8, 12e lid, van de WAZ van toepassing. Daarbij is niet van belang dat de WAO-uitkering inmiddels is beëindigd. Toepassing van die bepaling leidt ertoe dat de WAZ-grondslag van € 18,35 dient te worden verminderd met het WAO-uitkeringsbedrag van € 50,80, zodat de uitkomst negatief is.
Het 14e lid van artikel 8 is hier niet van toepassing. Weliswaar is de motivering van het besluit op bezwaar niet voldoende, maar in aanmerking genomen dat in dat besluit als wettelijke grondslag artikel 8 van de WAZ is vermeld alsook dat het Uwv het systeem van de samenloopregeling uitvoerig heeft toegelicht, bestaat daarin geen aanleiding om dat besluit te vernietigen.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij gelijktijdige samenloop de situatie per eerste arbeidsongeschiktheiddag bepalend blijft, ook al is per een later tijdstip geen sprake meer van samenloop. Het wegvallen van de WAO-uitkering per 17 februari 2003 betekent dat er geen samenloop meer is, dat er geen WAO-grondslag meer is en dat er dus niets meer aan in de weg staat om de hem eerder toegekende WAZ-uitkering tot uitbetaling te laten komen.
6. De Raad kan zich geheel vinden in het uitvoerig gemotiveerde oordeel van de rechtbank. Anders dan appellant meent, maakt het beëindigen van de WAO-uitkering aan hem per 17 februari 2003 geen einde aan de samenloop. Bepalend blijft de situatie ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. In artikel 8, 12e lid, van de WAZ, zoals dit artikellid luidde op 17 februari 2003, is bepaald dat in die situatie de WAZ-grondslag wordt verminderd met een bedrag gelijk aan het als werknemer genoten loon, voor zover dat loon als dagloon aan de toekenning van de WAO-uitkering ten grondslag zou liggen als hij arbeidsongeschikt zou zijn geworden in de zin van die wet.
7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
NK