ECLI:NL:CRVB:2011:BP7878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-361 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wuv als nabestaande van zijn vader

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1935, had in maart 2009 een aanvraag ingediend als nabestaande van zijn overleden vader, die in 1967 was overleden. De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) op 15 juli 2009, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 3 december 2009. De reden voor de afwijzing was dat de appellant ten tijde van de aanvraag meerderjarig was, waardoor hij geen aanspraak kon maken op de uitkering volgens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wuv.

Tijdens de zitting op 27 januari 2011 was de appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel van de Sociale verzekeringsbank. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet in aanmerking komt voor de uitkering, omdat de wetgeving specifiek bepaalt dat alleen minderjarige weeskinderen aanspraak kunnen maken op de uitkering als nabestaande. De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder op goede gronden was en dat het beroep van de appellant ongegrond verklaard moest worden.

De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en C.G. Kasdorp, in aanwezigheid van griffier K. Moaddine. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

10/361 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Indonesië) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 10 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in deze wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 december 2009, kenmerk BZ 48634, JZ/T60/2009. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1935, heeft in maart 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een uitkering op grond van de Wuv als nabestaande van zijn vader [naam vader], die [in] 1967 is overleden.
1.2. Bij besluit van 15 juli 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder op de aanvraag afwijzend beslist. In dat verband heeft verweerder overwogen dat appellant niet in aanmerking kan komen voor een uitkering als nabestaande van zijn vader omdat hij ten tijde van de aanvraag meerderjarig was.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wuv heeft recht op een uitkering de weduwe of weduwnaar alsmede de minderjarige volle wees van de vervolgde van wie het overlijden redelijkerwijs aan de vervolging kan worden toegeschreven, of van de vervolgde die ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een uitkering op grond van ziekten of gebreken in verband met de vervolging.
2.2. Aangezien appellant meerderjarig is, kan hij al daarom aan de onder 2.1. genoemde bepaling geen aanspraak ontlenen. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat appellant niet in aanmerking kan worden gebracht voor een uitkering als nabestaande van zijn vader.
3. Het voorgaande betekent dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
RB