als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met de verzoeken van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2009, 08/5494 REA en 08/5495 REA
Datum uitspraak: 9 maart 2011
Bij uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 2 december 2010 heeft de Raad de verzoeken van verzoeker om herziening van de uitspraken van de Raad van 9 december 2009, 08/5494 en 08/5495, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraken van de Raad van 2 december 2009 heeft appellant bij verzetschrift van 15 december 2010 verzet gedaan.
De verzetzaken zijn behandeld ter zitting van 26 januari 2011. Verzoeker is verschenen. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De uitspraken van de Raad van 2 december 2010 berusten op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het voor beide herzieningsverzoeken verschuldigde griffierecht ter hoogte van tweemaal € 110,-- niet is betaald.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het niet aan hem is om griffierecht te betalen omdat de uitspraken van de Raad van 9 december 2009 waarvan hij herziening heeft gevraagd, zijn gedaan op grond van onvolledige informatie. Volgens verzoeker heeft de Raad verzuimd om in de gedingen die tot die uitspraken hebben geleid getuigen op te roepen en volledige inzage van het Uwv-dossier te eisen.
De Raad stelt vast dat met de verzoeken om herziening een nieuwe procedure is gestart, te weten een herzieningsprocedure, die zijn grondslag vindt in artikel 8:88 van de Awb. Deze procedure is ook van toepassing op uitspraken die in hoger beroep zijn gegeven.
Vervolgens is van belang het bepaalde in artikel 22, eerste en zevende lid, van de Beroepswet, waaruit volgt dat voor de behandeling van een verzoek om herziening door de Raad griffierecht is verschuldigd.
In hetgeen verzoeker in verzet heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat verzoeker bij het niet voldoen van het griffierecht niet in verzuim is geweest. De verzoeken om herziening zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Dit betekent dat het verzet tegen de uitspraken van 2 december 2010 ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.