als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 juni 2010, 10/218 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 februari 2011
Namens verzoeker heeft mr. N. Birrou, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens verzoeker is tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Birrou. Het College heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten.
Verzoeker heeft zich op 12 oktober 2009 bij UWV WERKbedrijf gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 30 oktober 2009 heeft het College verzoeker verzocht vóór 9 november 2009 de volgende ontbrekende gegevens of stukken over te leggen:
-bewijsstukken waaruit blijkt hoe verzoeker de laatste twee jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien;
-bewijsstukken waaruit blijkt waar verzoeker in de perioden van 18 november 2005 tot 1 december 2008 en van 26 mei 2009 tot 14 juli 2009 zijn woon- en verblijfplaats had;
-een bewijsstuk dat een bankrekening met nummer [nr.] niet meer op zijn naam staat en waaruit blijkt vanaf welke datum dit het geval is;
-bankafschriften van de laatste drie maanden van bovengenoemde rekening dat deze rekening nog op naam van verzoeker stond;
-een kopie van de bankpas van de nieuwe bankrekening;
-bewijs waaruit de ingangsdatum van de nieuwe rekening blijkt;
-indien in zijn bezit, de laatste bankafschriften van deze rekening en
-een overzicht van schulden, voor zover van toepassing.
Nadat verzoeker bij brief van 6 november 2009 te kennen had gegeven dat hij de gevraagde stukken niet vóór 9 november 2009 kon overleggen, heeft het College bij brief van 10 november 2009 de hersteltermijn tot 24 november 2009 verlengd.
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het College de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat hij niet heeft voldaan aan het verzoek om alle gevraagde gegevens uiterlijk 24 november 2009 aan te leveren. Bij besluit van 28 januari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2009 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van 28 januari 2010 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat het College te veel gegevens heeft gevraagd, dat de opgevraagde gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand, en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij objectieve en verifieerbare stukken inlevert over een periode waarin hij heeft gezworven.
Het College heeft in het verweerschrift, onder verwijzing naar artikel 53a van de WWB, gesteld dat het College bepaalt welke gegevens en welke bewijsstukken moeten worden verstrekt. Volgens het College zijn de gegevens waarom is gevraagd noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand, met uitzondering van de kopie van de nieuwe bankpas, de ingangsdatum van de nieuwe bankrekening en een overzicht van de schulden.
Naar aanleiding hiervan overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het College verzoeker bij brieven van 30 oktober 2009 en 10 november 2009 in de gelegenheid heeft gesteld zijn aanvraag uiterlijk 24 november 2009 aan te vullen. Verzoeker heeft slechts een deel van de gevraagde gegevens verschaft. Met betrekking tot de vraag naar voorziening in zijn levensonderhoud de laatste twee jaar en zijn woon- en verblijfplaats in de perioden van 18 november 2005 tot 1 december 2008 en van 26 mei 2009 tot 14 juli 2009 heeft verzoeker een verklaring van [getuige 1] en een verklaring van [getuige 2] ingezonden. Verder heeft hij kopieën van zijn ING-pas en één afschrift van zijn oude bankrekening van 7 november 2005 ingezonden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van de door het College noodzakelijk geachte gegevens in elk geval de afschriften van de laatste drie maanden van de oude dan wel de nieuwe bankrekening van verzoeker nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Deze afschriften verschaffen immers inzicht in de financiële situatie van verzoeker in de kort voor de aanvraag liggende periode. Verzoeker moet voorts redelijkerwijs in staat zijn geweest om binnen de - verlengde - hersteltermijn over deze afschriften te beschikken en deze tijdig aan het College te overleggen.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het College bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag heeft kunnen komen.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Gelet hierop is er geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.