ECLI:NL:CRVB:2011:BP6519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2261 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging bijstandsnorm in verband met samenwoning en studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de bijstandsnorm van appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had zijn partner, W., in juni 2005 bij hem laten inwonen en dit gemeld. Ondanks deze melding werd de bijstand aanvankelijk ongewijzigd voortgezet. Echter, na een heronderzoek in 2007, waarbij appellant verzuimde om de gevraagde gegevens over de inkomsten van W. te verstrekken, werd zijn bijstand opgeschort en later beëindigd. De Raad oordeelde dat het Dagelijks Bestuur terecht de bijstandsnorm wijzigde naar de norm voor gehuwden, omdat appellant en W. een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad bevestigde dat de ingangsdatum van de gewijzigde bijstandsnorm op 7 juni 2007 terecht was vastgesteld, en dat het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet slaagde. De Raad oordeelde dat appellant de gevraagde gegevens eerder had moeten verstrekken, waardoor er geen verwachting kon zijn dat de bijstandsnorm onaantastbaar zou zijn. De Raad onderschreef ook het oordeel van de rechtbank dat de inkomsten uit studiefinanciering van W. terecht in mindering waren gebracht op de bijstand van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

09/2261 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 maart 2009, 07/1639 en 08/1230 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 22 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T.P.P. Gijsens, werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.3. Op 19 juni 2005 is de partner van appellant, [W.], bij appellant komen inwonen. Appellant heeft hiervan melding gemaakt op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier over de maand juni 2005. Hierbij heeft hij aangegeven dat W. gaat studeren.
1.4. Bij besluit van 26 juli 2005 is de bijstand van appellant ongewijzigd voortgezet naar de norm van een alleenstaande ouder. Hierbij is vermeld dat appellant op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB verplicht is om relevante wijzigingen in zijn situatie of die van zijn partner door te geven.
1.5. In verband met een heronderzoek is appellant in mei 2007 verzocht nadere gegevens te verstrekken omtrent de inkomsten- en vermogenspositie van zijn partner. Omdat appellant verzuimde aan dit verzoek te voldoen, is het recht op bijstand van appellant bij besluit van 7 juni 2007 met ingang van dezelfde datum opgeschort. Aangezien appellant, ondanks herhaaldelijk verzoek, verzuimde aan de op hem rustende inlichtingenverplichting te voldoen, is de bijstand van appellant bij besluit van 30 juli 2007 met ingang van 7 juni 2007 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.6. Op 6 augustus 2007 heeft appellant alsnog de gevraagde gegevens inzake de inkomsten- en vermogenspositie van W. overgelegd.
1.7. Bij besluit van 5 november 2007 is het besluit van 30 juli 2007 ingetrokken. Voorts is hierbij - voor zover thans van belang - de aan appellant verleende bijstand met ingang van 7 juni 2007 gewijzigd voortgezet naar de norm voor gehuwden en zijn de inkomsten uit studiefinanciering van W. tot een maandelijks normbedrag van € 529,03 op de aan appellant verleende bijstand in mindering gebracht.
1.8. Bij besluit van 17 juni 2008 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 november 2007 - voor zover thans van belang - ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 juni 2008 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit laatste besluit zijn door of namens appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat appellant en W. ten tijde hier van belang een gezamenlijke huishouding voerden in de zin van artikel 3, derde lid, van de WWB en dat zij, gelet op artikel 4, aanhef en onder c, ten eerste, van de WWB dienden te worden aangemerkt als een gezin. Voorts staat vast dat W. ten tijde hier van belang studiefinanciering ontving naar het normbedrag voor een uitwonende student.
4.2. De Raad stelt voorts vast dat het besluit van 30 juli 2007 bij besluit van 5 november 2007 is ingetrokken. Hierdoor herleefden met ingang van 7 juni 2007 de rechtsgevolgen van het daaraan voorafgaande besluit van 26 juli 2005, strekkende tot ongewijzigde voortzetting van de bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Voorts is bij hetzelfde besluit van 5 november 2007 het besluit van 26 juli 2005, voor zover het betreft de ten aanzien van appellant gehanteerde bijstandsnorm, met ingang van 7 juni 2007 gewijzigd naar de norm voor gehuwden.
4.3. Naar de Raad reeds meermalen heeft overwogen, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 7 januari 2009, LJN BH0945, dient een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd te worden geacht een eerder genomen besluit dat bij nader inzien onjuist moet worden geacht, alsnog in te trekken of te wijzigen. De Raad ziet geen aanleiding hierover in dit geval anders te oordelen. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat het Dagelijks Bestuur met de onderhavige wijziging de ten aanzien van appellant gehanteerde bijstandsnorm slechts in overeenstemming heeft gebracht met de - reeds geruime tijd vóór 7 juni 2006 bestaande - feitelijke situatie van samenwoning.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het Dagelijks Bestuur de ingangsdatum van de gewijzigde bijstandsnorm terecht op 7 juni 2007 heeft gesteld.
4.5. De beroepsgrond dat het Dagelijks Bestuur in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door de ten aanzien van hem gehanteerde bijstandsnorm met terugwerkende kracht tot 7 juni 2007 te wijzigen slaagt niet. De Raad wijst er in dat verband op dat appellant de gevraagde gegevens op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB al in een eerder stadium had behoren te verstrekken, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van een in rechte te honoreren verwachting dat de ten aanzien van appellant gehanteerde bijstandsnorm onaantastbaar zou zijn.
4.6. De Raad onderschrijft voorts het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank dat het Dagelijks Bestuur terecht de inkomsten uit studiefinanciering van W. naar het maandelijkse normbedrag voor een uitwonende student op de aan appellant met ingang van 7 juni 2007 verleende bijstand in mindering heeft gebracht. Hierbij merkt de Raad op dat - anders dan appellant in hoger beroep heeft betoogd - het feit dat W. bij appellant inwoonde aan de juistheid van dit oordeel niet af kan doen. Appellant kon, gegeven de gezamenlijke huishouding, immers geacht worden mede over het voor een uitwonende student geldende hogere normbedrag te beschikken.
4.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) C. de Blaeij.
HD