ECLI:NL:CRVB:2011:BP6416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3194 WWB + 10/3197 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bankafschriften

In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 31 augustus 1995 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden heeft op 5 november 2008 een besluit genomen waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 23 oktober 2007 gedeeltelijk gegrond werd verklaard. Dit leidde tot een herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2004 tot en met 13 juni 2007, op basis van bankafschriften die door appellanten waren overgelegd. De terugvordering van bijstand werd beperkt tot € 13.036,98 voor deze periode, terwijl voor de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003 een bedrag van € 100.562,63 werd vastgesteld.

De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep tegen het besluit van 5 november 2008 ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. Tijdens de zitting op 11 januari 2011 werd duidelijk dat de Bestuurscommissie erkende dat het eerdere besluit niet kon worden gehandhaafd, omdat er geen rekening was gehouden met de op 27 juni 2008 overgelegde bankafschriften. De Raad heeft vervolgens vastgesteld dat de herziening en terugvordering van bijstand over de maanden september 2002, januari, februari, juni, juli, september, oktober en december 2003 en de intrekking van bijstand over mei 2003 gerechtvaardigd waren.

De Raad heeft het besluit van 5 november 2008 vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Tevens werd de Bestuurscommissie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,-- en het terugbetalen van het griffierecht van € 150,--. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2011.

Uitspraak

10/3194 WWB
10/3197 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 april 2010, 08/1474 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: Bestuurscommissie)
Datum uitspraak: 22 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D.M.S. van der Wulp, advocaat te Zwijndrecht, hoger beroep ingesteld.
De Bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Voor appellanten is verschenen mr. A.C. de Bakker, advocaat te Zwijndrecht. De Bestuurscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door C.A.M. Nusteling, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden sinds 31 augustus 1995, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. De Bestuurscommissie heeft het recht op bijstand van appellanten opgeschort met ingang van 14 juni 2007 en vervolgens met ingang van die datum de bijstand ingetrokken op de grond dat appellanten niet tijdig de afschriften van een niet aan de Bestuurscommissie gemelde bankrekening vanaf 1 juli 1997 of vanaf de datum van de opening van de rekening aan de Bestuurscommissie hebben overgelegd. Deze besluiten zijn na bezwaar, beroep en hoger beroep in rechte onaantastbaar geworden bij uitspraak van de Raad van heden in de zaken 10/3175 WWB en 10/3176 WWB.
1.3. De Bestuurscommissie heeft nader onderzoek doen instellen naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Daarbij heeft zij wederom appellanten gevraagd de bedoelde bankafschriften over te leggen. Bij brief van 13 augustus 2007 zijn de afschriften over de periode vanaf 1 januari 2004 overgelegd. In de bevindingen van het mede hierop gerichte onderzoek heeft de Bestuurscommissie aanleiding gezien om bij besluit van 23 oktober 2007 de bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 1997 tot en met 13 juni 2007 in te trekken op de grond dat het recht op bijstand van appellanten over die periode niet is vast te stellen. Voorts heeft de Bestuurscommissie bij dat besluit de kosten van aldus ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 159.412,41 van appellanten teruggevorderd.
1.4. Op 27 juni 2008 heeft appellant de bankafschriften van bedoelde rekening over de periode van 26 oktober 2001 tot en met 16 januari 2004 overgelegd.
1.5. Bij besluit van 5 november 2008 heeft de Bestuurscommissie het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard. De Bestuurscommissie heeft het recht op bijstand over de periode vanaf 1 januari 2004 tot en met 13 juni 2007 herzien op basis van de door appellanten op 13 augustus 2007 overgelegde afschriften van de onder 1.2 bedoelde bankrekening die betrekking hebben op die periode. De Bestuurscommissie heeft de terugvordering over die periode overeenkomstig deze herziening beperkt tot € 13.036,98. Over de periode vanaf 1 juli 1997 tot en met
31 december 2003 heeft de Bestuurscommissie haar besluit van 23 oktober 2007 in zoverre gehandhaafd en het bedrag van terugvordering over deze periode bepaald op € 100.562,63.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 november 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellanten hebben zich blijkens de mededeling van hun advocaat ter zitting neergelegd bij de herziening en terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 13.036,98 bruto over de periode vanaf 1 januari 2004 tot en met 13 juni 2007. De gemachtigde van de Bestuurscommissie heeft erkend dat bij het besluit van 5 november 2008 ten onrechte geen rekening is gehouden met de op 27 juni 2008 overgelegde bankafschriften en dat dat besluit in zoverre niet kan worden gehandhaafd.
4.2. Vervolgens heeft deze gemachtigde meegedeeld dat op basis van deze laatst- genoemde afschriften alsnog nader onderzoek is verricht naar het recht op bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003. Op grond van dit onderzoek is de Bestuurscommissie thans van mening dat slechts over de maanden september 2002 en januari, februari, juni, juli, september, oktober en december 2003 de bijstand van appellanten moet worden herzien en dat de bijstand over de maand mei 2003 dient te worden ingetrokken wegens inkomsten en ontvangsten op meergenoemde bankrekening. Op grond hiervan zou de Bestuurscommissie thans een bedrag van € 6.996,17 bruto van appellanten kunnen terugvorderen. De advocaat van appellanten heeft ter zitting namens hen meegedeeld dat zij zich neerleggen bij deze nader bepaalde herziening en intrekking van bijstand over de periode voorafgaande aan 1 januari 2004 op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB en eveneens bij de terugvordering van de kosten van de hierdoor ten onrechte verleende bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de omvang van het geding in hoger beroep beperkt is tot de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2003, dat het besluit van 5 november 2008 voor zover dat betrekking heeft op deze periode dient te worden vernietigd en dat de Raad, omdat partijen het inmiddels eens zijn over de herziening, intrekking en terugvordering van de verleende bijstand over deze periode, zelf in de zaak kan voorzien. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep tegen het besluit van 5 november 2008 gegrond moet worden verklaard. De Raad zal duidelijkheidshalve het gehele besluit van 5 november 2008 vernietigen, het besluit van 23 oktober 2007 herroepen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorzien in de zaak zoals in het dictum is bepaald met inachtneming van de onder 4.2 genoemde wettelijke bepalingen.
5. De Raad ziet aanleiding om de Bestuurscommissie te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 5 november 2008;
Bepaalt dat de bijstand van appellanten over de maanden september 2002, januari, februari, juni, juli, september, oktober en december 2003 en over de periode 1 januari 2004 tot en met 13 juni 2007 wordt herzien;
Bepaalt dat de bijstand van appellanten over mei 2003 wordt ingetrokken;
Bepaalt dat de kosten van bijstand tot een bedrag van € 20.033,15 van appellanten worden teruggevorderd;
Veroordeelt de Bestuurscommissie in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat de Bestuurscommissie aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) C. de Blaeij.
IJ