ECLI:NL:CRVB:2011:BP6187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2398 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellant, die zich op 15 augustus 2005 ziek meldde met psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat na afloop van de wachttijd geen recht op uitkering was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant.

Tijdens de zitting heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om te werken vanwege zijn psychische klachten, waaronder depressie en angst voor contact met anderen. Hij betwistte de geschiktheid van de geduide functies, zoals inpakker en huishoudelijk medewerker, en voerde aan dat deze functies niet passen bij zijn belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts had echter in eerdere rapportages geconcludeerd dat appellant in staat was om deze functies te vervullen, en de Raad vond geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 februari 2011.

Uitspraak

10/2398 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2010, 08/1841 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van 13 juli 2010 van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars overgelegd.
Mr. Goettsch heeft bij brief van 29 december 2010 een brief van 26 november 2010 van behandelaar A. Cheddani van GGZ in Geest overgelegd. Hierop heeft het Uwv gereageerd met overlegging van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 30 december 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Namens appellant is verschenen mr. Goettsch. Namens het Uwv is verschenen A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 15 augustus 2005 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat na afloop van de wachttijd voor appellant met ingang van 13 augustus 2007, geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst heeft een psychiatrische en psychologische expertise laten verrichten door psychiater N. van Loenen en psycholoog E.H. Ameling. In de psychiatrisch-psychologische rapportage van 21 maart 2008 van Van Loenen en Ameling wordt vermeld dat appellant forse tot matig ernstige tekortkomingen heeft in het sociaal en beroepsmatig functioneren. Als diagnose wordt vermeld een aanpassingsstoornis met depressieve stemming (chronisch door heimwee).
De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op 6 mei 2008 de functionele mogelijkheden lijst (FML) aangepast in de rubrieken I (persoonlijk functioneren) en II (sociaal functioneren), in die zin dat onder andere aan het item 1.9.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) is toegevoegd dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (geen open, draaiende machines zoals automonteur). Voorts is appellant onder meer beperkt geacht op item 2.9.1 (samenwerken) in die zin dat appellant met anderen kan samenwerken, maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak. Aan item 2.12.2 (specifieke voorwaarden voor het sociaal persoonlijk functioneren in arbeid) is toegevoegd dat appellant is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is (sommige beroepen in de zorg- en hulpverlening). Bij het arbeidskundig onderzoek in de bezwaarprocedure werd na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 0%.
1.5. Op basis van deze uitkomsten is bij besluit van 9 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat hij in het geheel niet in staat is om te werken. Hij kan niet tegen mensen, is depressief en zijn dagritme ligt overhoop. Ook moet hij medicijnen gebruiken waar hij suf van wordt. Appellant acht de geduide functie inpakker niet geschikt vanwege de gevaar opleverende snijmachine, de gladde vloer en de samenwerking. Bij de functie huishoudelijk medewerker vreest appellant in contact te moeten komen met patiënten en bij de functie wikkelaar acht appellant het niveau wel hoog.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 30 december 2010 gereageerd op de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van behandelaar A. Cheddani van GGZ inGeest.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad acht het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de conclusies van de in 1.4 vermelde psychiatrisch-psychologische rapportage aanleiding gezien om de door de primaire arts vastgestelde belastbaarheid te herzien ten aanzien van de rubrieken I en II.
Uit de beschikbare informatie van medische aard kan niet worden opgemaakt dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum van 13 augustus 2007 heeft overschat. Appellant heeft zijn standpunt dat hij suf wordt van de medicijnen die hij gebruikt evenmin met medische gegevens onderbouwd. Tevens neemt de Raad in aanmerking dat noch uit het rapport van de verzekeringsarts van 19 september 2007, noch uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 6 mei 2008 blijkt van een klacht van appellant als gevolg van medicijngebruik.
4.2. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant geschikt dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de diverse in dit geding opgemaakte arbeidskundige rapporten, in het bijzonder de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars van 9 mei 2008, 25 augustus 2008 en van 13 juli 2010, waarin is ingegaan op de door appellant aangevoerde gronden met betrekking tot zijn geschiktheid voor de functies, is de Raad van oordeel dat een als genoegzaam aan te merken onderbouwing is gegeven voor de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Voorop gesteld wordt dat appellant niet is aangewezen op een solitaire werkplek. Ten aanzien van de functie inpakker (handmatig) bij een banketdiepvries productiebedrijf heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 13 juli 2010 afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gladde vloer en van een gevaar opleverende snijmachine. Ter zitting is van de zijde van het Uwv uiteengezet dat de snijmachines beveiligd zijn en dat het niet mogelijk is met de vingers bij de messen te komen. Ten aanzien van de functie huishoudelijk medewerker in een ziekenhuis heeft de bezwaararbeidsdeskundige terecht aangegeven dat in deze functie geen sprake is van beroepsmatig contact met patiënten. Tenslotte heeft de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 13 juli 2010 voldoende toegelicht dat appellant de functie wikkelaar kan vervullen, nu niet in geschil is dat hij in Marokko basisonderwijs heeft gevolgd en in Nederland enkele jaren LTS/VBO metaal.
4.4. De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft aangegeven het standpunt met betrekking tot de urenomvang van de geduide functies niet langer te handhaven.
4.5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
JL