ECLI:NL:CRVB:2011:BP6176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3954 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, die als assistent begeleider gehandicapten heeft gewerkt. Appellante is op 8 februari 2007 uitgevallen vanwege klachten aan haar rechterschouder. In oktober 2008 heeft zij een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft in een besluit van 9 juli 2009 vastgesteld dat appellante per 5 februari 2009 niet recht had op een uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. Later, op 29 maart 2010, heeft het Uwv het bezwaar alsnog gegrond verklaard en appellante in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, maar de rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 29 maart 2010 ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De Raad bevestigt dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante per 5 februari 2009 36,12% arbeidsongeschikt was. De Raad wijst erop dat de duurzaamheid van de klachten alleen relevant is bij volledige arbeidsongeschiktheid, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3954 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2010, 09/6374 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Grosveld, werkzaam bij CNV Publieke Zaak regiokantoor Hilversum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Namens appellante is verschenen mr. Grosveld. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft laatstelijk gewerkt als assistent begeleider gehandicapten.
Op 8 februari 2007 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden vanwege rechterschouderklachten. In oktober 2008 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.1. Ten einde de belastbaarheid van appellante voor arbeid vast te stellen heeft verzekeringsarts E.M. Elders dossierstudie verricht en appellante onderzocht tijdens het spreekuur op 7 juli 2009. De verzekeringsarts heeft aan de hand van dit onderzoek en de informatie van revalidatiearts R.C.J. Zondervan van 25 juni 2007 en 10 oktober 2008 de belastbaarheid en beperkingen van appellante voor arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidsdeskundige M.C. Schardijn heeft op 8 juli 2009 het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en appellante belastbaar geacht voor een aantal functies.
2.2. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat per 5 februari 2009 geen recht is ontstaan voor appellante op een uitkering ingevolge de Wet WIA onder de overweging dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt dat appellante meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2.3. Bij besluit van 12 november 2009 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2009 door het Uwv ongegrond verklaard.
2.4. Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2009 alsnog gegrond verklaard en appellante per 5 februari 2009 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. Het Uwv verwijst daartoe naar de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 11 februari 2010 en de vervolgrapportage van bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst van 29 maart 2010. Laatstgenoemde heeft onder andere de functie bewaarder complexbeveiliger (die valt onder sbc-code 342023) ongeschikt geacht voor appellante. De theoretische verdiencapaciteit is door Van der Hulst gebaseerd op de functies magazijn, expeditiemedewerker, perronmedewerker (sbc-code 111220), surveillant bewakingsdienst, bewaker/portier (sbc-code 342023) en loketbediende, service medewerker (sbc-code 316011), met als reservefuncties transportplanner, medewerker bevrachting (sbc-code 484010) en productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043), hetgeen heeft geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit van 36,12%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 12 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 29 maart 2010 ongegrond verklaard met beslissingen over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft - gelet op alle voorhanden medische gegevens - geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en is derhalve van oordeel dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden geacht. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 maart 2010, waarin de geschiktheid van de functies naar het oordeel van de rechtbank overtuigend is toegelicht.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt in essentie herhaald. Volgens appellante moet worden uitgegaan van een situatie van volledige duurzame arbeidsongeschiktheid en heeft zij recht op een IVA-uitkering. De verzekeringsarts is ten onrechte uitgegaan van een te hoge belastbaarheid en een redelijke kans op herstel. Revalidatiearts Zondervan spreekt van een blijvend zeer beperkt belastbare rechterarm en rechterschouder en een blijvende slechte prognose. Tevens is als gevolg van de problemen met haar rechterschouder overbelasting ontstaan aan haar linkerzijde. Daarnaast is de rechtbank onvoldoende ingegaan op haar beperking ten aanzien van conflicten en de omgang met onredelijke of agressieve mensen. Zij begrijpt niet dat de functie bewaker/portier geschikt is geacht.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en te concluderen dat deze de beperkingen van appellante op de datum in geding hebben onderschat.
De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
De verzekeringsarts heeft in overeenstemming met de diagnose van de behandelend revalidatiearts Zondervan in de brief van 10 oktober 2008 voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante aan de rechterschouder en de dystrofische veranderingen aan de rechtervoet. Er zijn geen gegevens door appellante overgelegd die ten aanzien van de datum in geding - 5 februari 2009 - aanleiding geven voor een ander oordeel. De Raad verwijst naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer van 24 maart 2010 en bezwaarverzekeringsarts P. Eken van 16 november 2010.
De klachten aan de linkerschouder- en elleboog zijn ontstaan na de datum in geding, zodat daarmee terecht geen rekening is gehouden.
5.3. Ten aanzien van de geschiktheid van de functies verwijst de Raad evenals de rechtbank naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 maart 2010 waarin de signaleringen in het CBBS ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid zijn toegelicht. Als gevolg van een incident met een cliënt tijdens haar werkzaamheden als assistent begeleider gehandicapten is appellante beperkt geacht voor omgang met potentieel agressieve cliënten en voor directe zorgtaken met fysiek contact (item 2.12.2 in de FML). In de aan de schatting ten grondslag gelegde functies komen geen werkzaamheden voor met (potentieel agressieve) patiënten of hulpbehoevenden. Appellante is volgens de FML niet beperkt geacht voor het omgaan met conflicten met agressieve of onredelijke mensen (item 2.8) die appellante kan tegenkomen bij werkzaamheden aan de balie, het loket of op het perron. De Raad bevestigt dan ook het oordeel van de rechtbank dat die functies geschikt zijn te achten.
5.4. Nu de Raad evenals de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het Uwv op goede gronden appellante per 5 februari 2009 36,12% arbeidsongeschikt heeft geacht, kan de grief van appellante dat de rechtbank de duurzaamheid van de klachten niet heeft beoordeeld niet slagen. De duurzaamheid is alleen van belang bij volledige arbeidsongeschiktheid.
5.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 slaagt het hoger beroep niet.
De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, G.J.H. Doornewaard en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
NK