[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 januari 2010, 09/1193 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
Namens appellante heeft mr. M.W. Kok, advocaat te Tegelen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit op bezwaar gedateerd 12 januari 2011 ingezonden.
Appellante heeft op 13 januari 2011 een reactie overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 14 januari 2011. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
1. Appellante heeft laatstelijk gewerkt als caissière in een supermarkt. Op 18 maart 2007 heeft zij zich ziekgemeld vanwege rugklachten, vanuit een situatie waarin zij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet. In november 2008 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.1. Ten einde de belastbaarheid van appellante voor arbeid vast te stellen heeft verzekeringsarts P.J. Janssen dossierstudie verricht, appellante onderzocht tijdens spreekuur en informatie opgevraagd bij behandelend orthopedisch chirurg R.D. Donk. De belastbaarheid is door de verzekeringsarts op 19 februari 2009 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidsdeskundige B. Striekwold heeft op 9 maart 2009 het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en de functies inpakker (sbc-code 111190), besteller post/pakketten auto (sbc-code 282102), wikkelaar (sbc-code 267050) en assistent consultatiebureau (sbc-code 372091) geschikt geacht voor appellante. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt dat appellante met deze functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij laatstelijk als cassière verdiende.
2.2. Bij besluit van 7 april 2009 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante per 15 maart 2009 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen op de grond zij toen minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2.3. Bij besluit van 9 juli 2009 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 april 2009 door het Uwv ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - gelet op alle voorhanden medische gegevens - geen aanknopingspunten gevonden de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Niet is gebleken dat appellante op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor haar geldende beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten. Daarbij merkt de rechtbank op dat aan de eigen beleving van appellante over haar beperkingen en het al dan niet kunnen werken geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit medisch objectiveerbare beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante na de geclaimde verergering van haar klachten per januari 2009 lichamelijk onderzocht en heeft de informatie van de huisarts en de behandelend orthopedisch chirurg en anesthesioloog bij zijn beoordeling betrokken. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts ook aandacht geschonken aan de psychische toestand van appellante. De door appellante ter zitting overgelegde verklaring van revalidatiearts W. Wertheim van 12 oktober 2009 kan volgens de rechtbank ook niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank verwijst naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 19 november 2009. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat het onderzoek is verricht ruim na de datum in geding en het onderzoek geen naar medische maatstaven gemeten adequaat gemotiveerde medische feiten of omstandigheden oplevert. Naar aanleiding van de beroepsgronden van arbeidskundige aard verwijst de rechtbank naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige die uitvoerig is ingegaan op de beroepsgronden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt kunnen worden geacht voor appellante.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt in essentie herhaald. In de FML van 19 februari 2009 is onvoldoende rekening gehouden met haar depressieve klachten en de verergering van haar rugklachten per januari 2009. Zij kan niet meer dan twee uur per dag werken. Ten onrechte is dan ook in de FML vastgelegd dat zij 20 uur per week arbeid kan verrichten. De functies zijn ongeschikt omdat zij niet kan bukken en tillen en vanwege medicijngebruik geen auto mag rijden. Daarnaast is uitgegaan van het loon van een 22 jarige zonder dat er aansluiting is gezocht bij het toepasselijke CAO-loon van een 23 jarige.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Het Uwv heeft bij brief van 16 november 2010 toegelicht dat de bezwaararbeidsdeskundige van 15 maart 2009 tot 15 april 2009 (toen werd appellante 23 jaar) een correctiefactor behorende bij de leeftijd van appellante had moeten toepassen en dat deze correctie per 15 maart 2009 leidt tot een mate van arbeidsongeschikt van 35,2% (klasse 35 tot 80%).
5.3. Bij besluit van 12 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante recht heeft op een WIA/WGA-uitkering over de periode van 15 maart 2009 tot en met 12 augustus 2009. Het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2009 wordt door het Uwv alsnog gegrond verklaard.
5.4. Bij schrijven van 13 januari 2011 heeft appellante aangegeven dat met het besluit op bezwaar van 12 januari 2011 niet tegemoet wordt gekomen aan haar standpunt dat zij per 15 maart 2009 volledig arbeidsongeschikt is.
5.5. Nu het besluit van 12 januari 2011 niet (geheel) aan appellantes (hoger) beroep tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen dat besluit.
5.6. Het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 9 juli 2009 slaagt alsnog omdat bij besluit van 12 januari 2011 is vastgesteld dat appellante per 15 maart 2009 recht op een WIA/WGA-uitkering heeft. Omdat de rechtbank het beroep tegen dit besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond heeft verklaard, moet die uitspraak om die reden worden vernietigd. Ter beoordeling van de Raad blijft over de beroepsgrond van appellante dat zij per 15 maart 2009 volledig arbeidsongeschikt is.
5.7. Ten eerste beoordeelt de Raad of de belastbaarheid en de beperkingen van appellante voor arbeid door het Uwv juist zijn vastgesteld. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is het door de verzekeringsartsen verrichtte medische onderzoek onzorgvuldig te achten en te concluderen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante hebben onderschat. De Raad verwijst evenals de rechtbank naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van 27 mei 2009 en 19 november 2009. Deze heeft appellante onderzocht en had de beschikking over voldoende medische gegevens om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische gegevens overgelegd. Uitgegaan moet dan ook worden van de belastbaarheid en de beperkingen voor arbeid zoals deze zijn vastgelegd in de FML van 19 februari 2009.
5.8. Ten aanzien van de geschiktheid van de functies hebben arbeidsdeskundige Striekwold en verzekeringsarts Janssen op 9 maart 2009 gemotiveerd aangegeven dat die functies geschikt zijn. Het item bukken is niet gesignaleerd als mogelijke overschrijding. Bezwaararbeidsdeskundige Leentjens heeft de functie wikkelaar laten vervallen vanwege het aspect tillen en de als reserve geduide functie consultatiebureau-assistente aanvullend toegelicht. Bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft in de rapportage van 27 mei 2009 gemotiveerd aangegeven dat uit de (medische) stukken niet blijkt dat appellante bijwerkingen heeft gemeld als gevolg van haar medicijngebruik. Daarnaast kan volgens deze bezwaarverzekeringsarts algemeen worden gesteld dat (eventuele) bijwerkingen van de door appellante gebruikte medicijnen bij langdurig gebruik verdwijnen en bij geen van de functies lang monotoon autorijden voorkomt. Ook de overige beroepsgronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De Raad is dan ook van oordeel dat het Uwv op goede gronden zijn medische standpunt heeft gehandhaafd, de functies geschikt heeft geacht en op arbeidskundige gronden per 15 maart 2009 het recht op een WIA/WGA-uitkering heeft vastgesteld en voorts appellante per 13 augustus 2009 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht.
5.9. Hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.8 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover aangevochten, het beroep tegen het besluit van 9 juli 2009 alsnog gegrond is en dit besluit moet worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 12 januari 2011 is ongegrond.
6. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en tot een bedrag van € 437,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, derhalve in totaal € 1.081,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 9 juli 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 12 januari 2011 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.081,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 151,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.