[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 februari 2009, 07/3086 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 februari 2011
Namens appellant heeft mr. R. Obers, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld. De opvolgend gemachtigde mr. W.A.M. van Ooijen, eveneens advocaat te Helmond, heeft een nader stuk in het geding gebracht.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Voor appellant is verschenen zijn zoon [naam zoon], bijgestaan door mr. W.A.M. van Ooijen.
Namens de Svb is verschenen mr. J.A.J. Groenendaal.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving enkelvoudige kinderbijslag ten behoeve van zijn kinderen [M.], [Y.], [Y.] en [S.]. Tijdens een telefoongesprek op 29 juni 2006 en in een brief van 6 juli 2006 heeft appellant verzocht om tweevoudige kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2006 voor zijn zoon [Y.], die in Marokko verblijft en aldaar naar school gaat.
1.3. Bij besluit van 18 december 2006 heeft de Svb aan appellant met ingang van het derde kwartaal van 2006 het recht op tweevoudige kinderbijslag toegekend ten behoeve van zijn zoon [Y.].
1.4. In bezwaar tegen het onder 1.3 genoemde besluit is namens appellant aangegeven dat [Y.] reeds met ingang van het tweede kwartaal van 2006 in het buitenland verblijft in verband met studie en derhalve met ingang van dat kwartaal recht heeft op tweevoudige kinderbijslag.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 23 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2006 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant geen afdoende bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat [Y.] op de peildatum van het tweede kwartaal van 2006, namelijk 1 april 2006, daadwerkelijk in Marokko verbleef.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de op schrift gestelde verklaringen, reisbescheiden en getuigenverklaringen in onderlinge samenhang bezien onvoldoende aannemelijk maken dat [Y.] op 1 april 2006 uitwonend was. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de gemeente Helmond en aan een telefoonnotitie van 18 december 2008, waarin is vastgelegd dat [Y.] op 9 maart 2006 was ingeschreven bij het [naam College] te Helmond.
3. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat niet valt in te zien waarom aan de door hem overgelegde stukken geen of onvoldoende betekenis wordt toegekend, terwijl uit de overige bewijsmiddelen niet meer blijkt dan dat het vertrek van [Y.] pas later is geregistreerd in het GBA en de informatie van het [naam College] niets zegt over het moment waarop [Y.] is afgereisd naar Marokko.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank met recht heeft beslist dat de Svb terecht heeft geweigerd aan appellant met ingang van het tweede kwartaal van 2006 tweevoudige kinderbijslag toe te kennen ten behoeve van [Y.] op de grond dat niet is aangetoond dat [Y.] op de peildatum van het tweede kwartaal van 2006 in Marokko verbleef.
4.3. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat niet is komen vast te staan dat appellants zoon [Y.] reeds op 1 april 2006 in Marokko woonachtig was om aldaar onderwijs te kunnen volgen.
4.4. Appellant heeft een op 30 november 2006 gedateerde onderhoudsverklaring kinderbijslag ingevuld en hierop aangegeven dat [Y.] op een voor hem onbekende dag in april 2006 in Nador is gaan wonen. Uit een rapportage van het in 1.2 vermelde telefoongesprek op 29 juni 2006 blijkt dat hij desgevraagd geantwoord heeft niet te kunnen aangeven sinds wanneer [Y.] in Marokko verbleef, maar wel dat dit in elk geval sinds 2006 het geval was. Naderhand echter heeft appellant met behulp van onder andere een eigen verklaring van 13 maart 2007, een huurcontract, een reisbewijs en getuigenverklaringen het verblijf van [Y.] te Marokko op de peildatum 1 april 2006 trachten aan te tonen.
4.5. De onder 4.4 genoemde verklaringen en bescheiden acht ook de Raad onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [Y.] daadwerkelijk op 1 april 2006 in Marokko woonachtig was. De Raad overweegt hiertoe onder meer dat het betreffende reisbewijs niet van een datumstempel is voorzien, het onduidelijk is of [Y.] bevoegd was een huurcontract te tekenen en de getuigenverklaringen geen concreet verifieerbare gegevens bevatten.
Voorts stelt de Raad vast dat uit de gegevens van de GBA blijkt dat [Y.] op 4 juli 2006 uit Nederland is vertrokken en dat niet kan worden vastgesteld of de registratie van het vertrek op een andere datum heeft plaatsgevonden dan de dag waarop [Y.] daadwerkelijk is vertrokken.
De Raad kent bovendien geen betekenis toe aan een door appellant ingevulde schoolverklaring, gedateerd 29 november 2006, nu hierop is aangegeven dat [Y.] vanaf 13 december 2005 de betreffende opleiding in Marokko volgt, terwijl appellant zelf in de loop van de procedure heeft verklaard dat [Y.] nog tot en met maart 2006 in Helmond op school heeft gezeten. Ten slotte stelt de Raad vast dat ook aan het schoolinschrijvingsbewijs van 24 april 2006 van het Lyceum te Nador geen betekenis kan worden toegekend nu dit bewijs geen datum vermeldt waarop [Y.] in Marokko daadwerkelijk met de opleiding is gestart.
4.6. Gezien de overwegingen 4.4 en 4.5 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.