[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2009, 07/5017 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 februari 2011
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 24 september 2007 heeft het College een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in de kosten van een babyuitzet afgewezen.
1.2. Vervolgens heeft het College, voor zover hier van belang, bij besluit van 4 juni 2008 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2007 in zoverre gegrond verklaard dat bijzondere bijstand is verleend in de kosten van een kinderwagen, een ledikant, een matras en een commode tot een totaalbedrag van € 350,--. De afwijzing van de aanvraag van appellant is gehandhaafd waar het gaat om de kosten van een autostoeltje, een schommel met touwen en een kledingkast op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in de Wet werk en bijstand (WWB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 4 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de kosten van een autostoeltje, van een babyschommel en van een kledingkast naast een commode in het algemeen niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.3. Appellant heeft aangevoerd dat de auto een algemeen geaccepteerd vervoersmiddel is waarvan zijn gezin veel gebruik maakt, dat de commode onvoldoende ruimte biedt voor babykleding en dat een babyschommel een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de motorische ontwikkeling van een kind. Met de rechtbank ziet de Raad hierin geen omstandigheden, die moeten leiden tot het oordeel dat de kosten in geding in het geval van appellant wel als noodzakelijk moeten worden aangemerkt.
4.4. De Raad komt dan ook met de rechtbank tot de slotsom dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier besproken kosten geen plaats is.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2011.